KLAS NL les 11

• NT2
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

KLAS NL les 11

Wat is dit?

Schrijf het woord

Wat is dit?

Wat is dit?

Wat is dit?

Kibrom heeft ............ in zijn been. Hij kan bijna niet lopen.

1. koorts
2. pijn
3. zeer
4. zalf

Moustafa heeft een ............... De juf helpt hem niet goed.

1. pen
2. pijn
3. klacht
4. boos

De huisartsenpraktijk is ........... van 8.00 tot 12.00 uur

1. bereikbaar
2. maximaal
3. gekneusd
4. gebroken

Ik voel me ........ want ik heb slecht geslapen en ik ben verkouden.

1. nodig
2. buigen
3. vanaf
4. rot

Het Mundus College heeft meer dan 130 .............

1. keelpijn
2. beterschap
3. medewerkers
4. gevaar

De dokter schrijft een .................... Nu kan ik naar de apotheek.

1. medicijn
2. brief
3. kaartje
4. recept

Mijn hoofd doet pijn. Ik wil morgen naar het .................... van de huisarts.

1. spreekuur
2. gebouw
3. assistent
4. kamer

Mays is heel warm. Ze is bijna 39 graden. Ze heeft................

Moustafa gaat 3 keer .......... week naar de sportschool.

Ik heb hoofdpijn. Ik ben warm. Ik voel me niet lekker. Dan heb je .................. Je moet naar bed.

De huisarts heeft veel ........................ Het spreekuur is altijd vol.

Eet jij 's morgens, ............................ of 's avonds warm?

straks - of - wil - eten - je -?
Wil je nu eten............................

ze-pijn-want - in haar rug - heeft -
Marloes gaat naar de dokter.........

Mijn knie doet pijn en.......................

Mohammad draagt een dikke jas want.......................

Milka komt met de bus
maar ....................

Kies uit: Deze - dit
.................... vriendin is heel aardig.

Kies uit: Deze - dit
................. hand doet pijn.

Kies uit: Deze - dit
.................. t-shirt is paars.

Kies uit: die - dat
................ recept is al bij de apotheek.

Kies uit: die - dat
...................... broek is te klein.

Deze kamer is groot, maar .............. kamer is klein.

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

Dit t-shirt is schoon, naar ............... t-shirt is niet zo schoon.

1. deze
2. dit
3. die
4. dat

Neem je ......... boeken en die boeken allemaal mee?

1. deze
2. dit
3. die
4. dat

Deze kinderen kunnen nog niet zwemmen, maar ............... kinderen wel.

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

Zal ik ................... boek lezen of dat boek?

1. deze
2. die
3. dit
4. dat