Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Vandaag
omgaan met geld
budgetteren
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
omgaan met geld
Leerdoelen:
Je weet wat een budget is;
Je weet wat een impulsaankoop is;
Je kunt aangeven hoe je inkomsten en uitgaven kunt vergelijken.
je weet wat het Nibud doet.
Slide 3 - Diapositive
H6- taak 2- grammatica
Zullen: iets beloven
https://wordwall.net/nl/resource/54168265/zullen
blz 138
Slide 4 - Diapositive
Wat is budgetteren?
A
Direct geld uitgeven als je salaris is gestort.
B
Eerst kijken hoeveel geld je hebt, daarna uitgeven wat kan.
C
Meer geld uitgeven dan je hebt.
D
Het geld dat je kunt uitgeven.
Slide 5 - Quiz
Wat is: uitgeven
A
geld sparen om later iets groots te kopen
B
geld besteden om iets te kopen
Slide 6 - Quiz
Zoek deze woorden op bezuinigen, hippe,tekort, echter,namelijk op en maak een zin.
Slide 7 - Question ouverte
Nibud
Het Nibud is het Nationaal instituut voor Budgetvoorlichting.
Het Nibud geeft advies over allerlei geldzaken, bijvoorbeeld over zakgeld en kleedgeld.
Slide 8 - Diapositive
Zelfstandig
Lezen blz 140
Maken blz 139 en 140
Slide 9 - Diapositive
Inkomsten
zakgeld
kleedgeld
salaris van een (bij)baan
Slide 10 - Diapositive
Budget
Budget is het geld dat je kunt uitgeven.
Als je je budget hebt overschreden, dan heb je meer uitgegeven dan je budget.
overschrijden; overschreed; is overschreden
(over een grens gaan)
Slide 11 - Diapositive
Impuls aankoop
Als je van tevoren niet had bedacht dat je iets ging kopen.
Slide 12 - Diapositive
Lenen, schulden en rente
Als je niet genoeg inkomsten hebt, kun je geld lenen.
Je kunt geld lenen bij een bank of bij familie, je hebt dan een schuld.
Als je geld leent bij een bank moet je rente betalen.
Slide 13 - Diapositive
Is dit een impuls aankoop?
A
Ja
B
Nee
Slide 14 - Quiz
Welke spijkerbroek is beter? Een spijkerbroek van de Primark of een spijkerbroek van G-Star?
Slide 15 - Question ouverte
Karin heeft €20 zakgeld. Zij heeft mascara nodig en geeft €15 uit aan mascara én lippenstift bij Kruidvat. Morgen wil zij met vriendinnen naar de bioscoop maar zij heeft nog maar €5 over. Hoe zou jij het geldprobleem van Karin oplossen?