unité 2 herh en overh

Bonjour la classe!


Bonjour
la classe !

On y va ....
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Bonjour la classe!


Bonjour
la classe !

On y va ....

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
overhoren en oefenen

Slide 2 - Diapositive

Vertaal:
vrijdag

Slide 3 - Question ouverte

wij zijn het eens

Slide 4 - Question ouverte

ik ga naar haar toe

Slide 5 - Question ouverte

wat is er aan de hand?

Slide 6 - Question ouverte

jij doet,maakt

Slide 7 - Question ouverte

bovendien

Slide 8 - Question ouverte

Leertips voor Toets U2
De werkwoorden être + avoir
het bezittelijk vnw (mijn, jouw, zijn/haar, jullie/uw)
telwoorden 0-20
apprendre 1 tm 10

Slide 9 - Diapositive

Sleepvraag 

Slide 10 - Diapositive

Sleepvraag:

Slide 11 - Diapositive

Deel I oefenen

Slide 12 - Diapositive

Hoe woordkennis oefenen
Opdr. 4 - 10 - 20 - 21 - 22 - 26 - 27 - 28

Slide 13 - Diapositive

Grammatica
  • être (U1 blz 39) + avoir (U2 blz 75)
  • het bezittelijk voornaamwoord (zie video hierna)

Slide 14 - Diapositive

être (zijn)

je suis                      - ik ben
tu es                         - jij bent
il/elle/on est         - hij/zij/men is

nous sommes     - wij zijn
vous êtes               - u bent/jullie zijn
ils/elles sont         - zij zijn
avoir (hebben)

j'ai                               - ik heb
tu as                           - jij hebt
il/elle/on a                - hij/zij/men heeft

nous avons              - wij hebben
vous avez                  - u hebt/
                                          jullie hebben
ils/elles ont               - zij hebben

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Schrijfvaardigheid
Hoe train je dat?

Slide 17 - Diapositive

Zinnen schrijven bij een plaatje
  • Hou je zinnen kort
  • Gebruik je kennis van geleerde zinnen
  • en woorden uit apprendre
  • Verwerk de grammatica in je zinnen (être, avoir, bezittelijk vnw)
  • gebruik géén vertaalprogramma, want we zien wie dat doet!

Slide 18 - Diapositive

Ken je het rijtje van "avoir" (met vertaling) ?
avoir...... avoir.......
       mmmm....

Slide 19 - Diapositive


avoir
=
 hebben




il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/elles ont
tu as
j'ai
wij hebben
zij hebben (ml&vr)
ik heb
jullie hebben & u heeft
jij hebt
hij/zij/men heeft (wij hebben)

Slide 20 - Question de remorquage

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 21 - Question de remorquage

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 22 - Question de remorquage

ik heb
jij hebt
hij heeft
zij heeft
men heeft/
wij hebben
wij hebben
jullie hebben/ u heeft
zij hebben
(mnl mv)
zij hebben
(vrl mv)

Slide 23 - Question de remorquage

Tu .... une soeur ?
A
ai
B
a
C
as
D
ont

Slide 24 - Quiz

Non, j'.... un frère
A
ai
B
a
C
as
D
ont

Slide 25 - Quiz

Il .... quinze ans
A
as
B
a
C
ai
D
avez

Slide 26 - Quiz

Nous ..... une voiture et un vélo
A
a
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 27 - Quiz

Ils / Elles .... une grand-mère super!
A
avons
B
a
C
ont
D
avez

Slide 28 - Quiz

Vous ..... une grande chambre?
A
ai
B
avez
C
avons
D
as

Slide 29 - Quiz

La ville .... beaucoup de magasins
A
avons
B
a
C
est
D
ont

Slide 30 - Quiz

Jaques et Françoise .... trois pommes
A
ai
B
a
C
avons
D
ont

Slide 31 - Quiz

timer
1:30
Is het avoir of être?
Sleep de vervoegingen naar het juiste werkwoord.
avoir
être
ont
es
avons
ai
sommes
avez
suis
a
as
sont
êtes
est

Slide 32 - Question de remorquage

Slide 33 - Vidéo

Au  revoir

Slide 34 - Diapositive

Au revoir! 

- Wat heb je vandaag geleerd?

À jeudi! 

Slide 35 - Diapositive