unité 2 herh en overh

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Bonjour la classe!

Bonjour

la classe !

On y va ....

Wat gaan we doen?

overhoren en oefenen

Vertaal:
vrijdag

wij zijn het eens

ik ga naar haar toe

wat is er aan de hand?

jij doet,maakt

bovendien

Leertips voor Toets U2

De werkwoorden être + avoir

het bezittelijk vnw (mijn, jouw, zijn/haar, jullie/uw)

telwoorden 0-20

apprendre 1 tm 10

Sleepvraag 

Sleepvraag:

Deel I oefenen

Hoe woordkennis oefenen

Opdr. 4 - 10 - 20 - 21 - 22 - 26 - 27 - 28

Grammatica

• être (U1 blz 39) + avoir (U2 blz 75)
• het bezittelijk voornaamwoord (zie video hierna)

être (zijn)

je suis                      - ik ben

tu es                         - jij bent

il/elle/on est         - hij/zij/men is

nous sommes     - wij zijn

vous êtes               - u bent/jullie zijn

ils/elles sont         - zij zijn

avoir (hebben)

j'ai                               - ik heb

tu as                           - jij hebt

il/elle/on a                - hij/zij/men heeft

nous avons              - wij hebben

vous avez                  - u hebt/
                                          jullie hebben

ils/elles ont               - zij hebben

Schrijfvaardigheid

Hoe train je dat?

Zinnen schrijven bij een plaatje

• Hou je zinnen kort
• Gebruik je kennis van geleerde zinnen
• en woorden uit apprendre
• Verwerk de grammatica in je zinnen (être, avoir, bezittelijk vnw)
• gebruik géén vertaalprogramma, want we zien wie dat doet!

Ken je het rijtje van "avoir" (met vertaling) ?

avoir...... avoir.......

       mmmm....

avoir

=

 hebben

il/elle/on a

nous avons

vous avez

ils/elles ont

tu as

j'ai

wij hebben

zij hebben (ml&vr)

ik heb

jullie hebben & u heeft

jij hebt

hij/zij/men heeft (wij hebben)

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles

Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp

ai

as

a

avons

avez

ont

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft

B. zij hebben

C.  men heeft

D.  jullie hebben

E. jij / je hebt

F. wij hebben

1.  nous  avons

2.  tu  as

3.  ils  ont

4.  on  a

5.  vous avez

6.  elle  a

ik heb

jij hebt

hij heeft

zij heeft

men heeft/

wij hebben

wij hebben

jullie hebben/ u heeft

zij hebben

(mnl mv)

zij hebben

(vrl mv)

Tu .... une soeur ?

1. ai
2. a
3. as
4. ont

Non, j'.... un frère

1. ai
2. a
3. as
4. ont

Il .... quinze ans

1. as
2. a
3. ai
4. avez

Nous ..... une voiture et un vélo

1. a
2. ont
3. avez
4. avons

Ils / Elles .... une grand-mère super!

1. avons
2. a
3. ont
4. avez

Vous ..... une grande chambre?

1. ai
2. avez
3. avons
4. as

La ville .... beaucoup de magasins

1. avons
2. a
3. est
4. ont

Jaques et Françoise .... trois pommes

1. ai
2. a
3. avons
4. ont

Is het avoir of être?

Sleep de vervoegingen naar het juiste werkwoord.

avoir

être

ont

es

avons

ai

sommes

avez

suis

a

as

sont

êtes

est

Au  revoir

Au revoir! 

- Wat heb je vandaag geleerd?

À jeudi!