Grammatica woordsoorten

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Leg in je eigen woorden uit wat het verschil is tussen zinsontleding en woordsoortbenoeming. Je mag voorbeelden geven.

Zinsdelen of woordsoorten benoemen

Bij woordsoortbenoeming (taalkundig ontleden) geef je elk woord van de zin een aparte naam.

Bij zinsdeelbenoeming (redekundig ontleden) geef je elk zinsdeel een aparte naam. Een zinsdeel kan uit meerdere woorden bestaan.

Verdeel de woorden in het juiste vak. Zin: Boris Johnson verloor verschillende stemmingen.

ZNW

Rest

Boris

Johnson

verloor

verschillende

stemmingen

Noteer de zelfstandige naamwoorden uit de zin: Deze domme handelswijze brengt de jonge minister in problemen.

Julie zullen toch netter moeten werken. Werken is een...

1. Zelfstandig naamwoord
2. Werkwoord

Hij had genoeg van het leven.
leven is een...

1. Zelfstandig naamwoord
2. Werkwoord

Hardlopen is goed voor je. Hardlopen is een...

1. Zelfstandig naamwoord
2. Werkwoord

Noteer de zelfstandige naamwoorden: Het rijden onder invloed neemt nog steeds toe.

Geef in je eigen woorden de betekenis van een werkwoord.

Welke drie soorten werkwoorden ken je?

'We hebben de hele dag gesport.'
Wat is het hoofdwerkwoord in de zin?

1. hebben
2. gesport

'We hebben de hele dag gesport.'
Waarom is 'gesport' het hoofdwerkwoord?

'We hebben heel de dag gesport.'
Wat is 'hebben' voor werkwoord?

Hulpwerkwoorden kunnen alleen voorkomen i.c.m. een hoofdwerkwoord!

1. Ik heb vorige week mijn verjaardag gevierd.

2. Zij wil later clown worden.

Omschrijf in je eigen woorden het verschil tussen een werkwoordelijk- en naamwoordelijk gezegde.

Wat voor gezegde herken je?
Jan had naar buiten kunnen kijken.

1. NWG
2. WWG

Wat voor gezegde herken je?
Die jongen is niet altijd verlegen geweest.

1. NWG
2. WWG

Zelfstandig werkwoord

Als je hoofdwerkwoord een zelfstandig werkwoord is, heb je altijd te maken met het werkwoordelijk gezegde. Dus alle werkwoorden in de zin.

Ik zou dat anders gedaan hebben.

Koppelwerkwoord

Zijn

Heten

Worden

Blijven

Blijken

Lijken 

Schijnen

Dunken 

Voorkomen

Koppelwerkwoord

Een koppelwerkwoord komt voor in een naamwoordelijk gezegde.

Het koppelwerkwoord koppelt een bepaalde eigenschap, functie of toestand aan het onderwerp.

Zij is bakker geweest.

Wat is het koppelwerkwoord in:
Karin was erg blij met de vondst van haar agenda.

Wat is het koppelwerkwoord in:
Rex wil aanvoerder blijven.

Wat is het koppelwerkwoord in:
Onze juf schijnt ziek te zijn.