3.7 en 3.8 Grammatica - herhaling

Welkom bij Stravers Grammatica!
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec diapositives de texte et 5 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij Stravers Grammatica!

Slide 1 - Diapositive

Wat je in deze les leert...
1.  Zinsdelen: ng + werkwoordelijk en naamwoordelijk deel, actieve/bedrijvende zin en passieve/lijdende zin

2. Woordsoorten: Drie soorten ww = zww, kww, hww



§3.7 en 3.8 Grammatica

Slide 2 - Diapositive




Werkwoordelijk
 gezegde
§3.7 Grammatica zinsdelen

Slide 3 - Diapositive

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
  • Dat doe je of iemand doet iets = duidelijke handeling
  • Alle werkwoorden + 'aan het', 'te'  uit de zin noteren
  • Let op splitsbare werkwoorden, bijvoorbeeld 'opbellen'

Slide 4 - Diapositive

Voorbeeldzinnen met wg


Harry is zijn huiswerk aan het maken.
wg = is aan het maken

Hermelien belt Harry op.
wg = belt op

Slide 5 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde
§3.7 Grammatica zinsdelen

Slide 6 - Diapositive

Het naam-
woordelijk
gezegde (ng)
 
Dat ben je 
of ís iemand!
(= zijn)

Slide 7 - Diapositive

In een zin met een ng staat een koppelwerkwoord: 
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen 
+ heten, dunken, voorkomen
Het koppelwerkwoord verbindt het onderwerp met een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord 

Slide 8 - Diapositive

Stappen om het ng te vinden:
1. Zoek het belangrijkste werkwoord (hoofdwerkwoord) in de zin. Laat het belangrijkste werkwoord in de zin niet duidelijk merken wat het onderwerp doet? 
2. Kijk of het belangrijkste werkwoord een koppelwerkwoord is: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen (9)Trucje: Je kunt de koppelwerkwoorden onderling verwisselen en de zin klopt nog!
3. Voeg de overige hulpwerkwoorden en het naamwoordelijk deel uit de zin toe aan het ng.

Slide 9 - Diapositive

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit 2 delen:

  1. Werkwoordelijk deel: kww (+ hww)
  2. Naamwoordelijk deel: alle ándere woorden (bn+zn)

Slide 10 - Diapositive

Een koppelwerkwoord is vervangbaar door de ander koppelwerkwoord.



Onze hond wordt groot.

Onze hond is groot.

Onze hond blijft groot.



Slide 11 - Diapositive

Voorbeeldzin met ng
Shayla / is / een gezellige vriendin.

pv = is
o = Shayla
ng = is een gezellige vriendin 

(werkwoordelijk deel: is
naamwoordelijk deel: een gezellige vriendin)

Slide 12 - Diapositive

Voorbeeldzin met ng
Je zus / zal / later / een goede zangeres / worden.

pv = zal
o = Je zus
ng = zal een goede zangeres worden

(werkwoordelijk deel: zal worden,
naamwoordelijk deel: een goede zangeres)

Slide 13 - Diapositive

In zinnen met een naamwoordelijk gezegde, zit nóóit een lijdend voorwerp!

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Slide 16 - Vidéo

Bedrijvende en lijdende vorm
§3.7 Grammatica zinsdelen

Slide 17 - Diapositive

Bedrijvende en lijdende vorm
=
Active en passieve vorm

In een bedrijvende/actieve zin verricht het onderwerp de handeling uit het werkwoordelijk gezegde.

In een lijdende of passieve zin ondergaat het onderwerp de handeling van het werkwoordelijk gezegde.

Slide 18 - Diapositive

Voorbeeldzin met een bedrijvende/actieve en lijdende/passieve vorm





Bedrijvend/actief = Jan organiseert een openingsfeest.
Lijdend/passief = Het openingsfeest is door Jan georganiseerd.

Slide 19 - Diapositive

Van bedrijvend naar lijdend 
van actief naar passief

Van een bedrijvende zin kan je een lijdende zijn maken als er een lv in staat.
Het lv wordt dan o in de lijdende zin. Zie het voorbeeld:

Jara laat de hond uit. = actief
De hond wordt uitgelaten. = passief

Slide 20 - Diapositive

De 'door-bepaling'
In sommige lijdende/passieve zinnen staat
 wie de handeling uit het wg verricht. 
Dan staat er 'door' en dat heet
een  'door-bepaling'. Dit zinsdeel benoem je als bijwoordelijke bepaling. Zie voorbeeld.

De hond /wordt /uitgelaten /door Jara. 
o      /      pv     /      wg      /       bwb

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Vidéo








§3.8 Grammatica woordsoorten


Werkwoordsoorten

Slide 23 - Diapositive

      Kijk in een zin naar het belangrijkste werkwoord ( = hoofdwerkwoord). 
Is het een zww of een kww? De rest is dan hww!

1. zelfstandig werkwoord (zww)
2. koppelwerkwoord (kww)
3. hulpwerkwoord (hww)

Slide 24 - Diapositive

Werkwoorden benoemen in een zin:
Wat is het belangrijkste werkwoord in de zin? = zww óf kww
De rest? = hww

Slide 25 - Diapositive

Vaak bij een wg!

Slide 26 - Diapositive

Het koppelwerkwoord verbindt het onderwerp 
aan een bijvoeglijk of een zelfstandig naamwoord.

ZWABBELS 
+hdv
9 koppelwerkwoorden:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen 
+heten, dunken en voorkomen

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Vidéo


Hulpwerkwoord

Om het infinitief en het voltooid deelwoord te kunnen gebruiken in een zin, is een hulpwerkwoord nodig. 

Bijvoorbeeld: hebben, zijn, worden, zullen, willen, kunnen, moeten.
Jan heeft gefietst.
Jan zal hard fietsen.










hww = heeft, zww = gefietst
hww = zal, zww = fietsen

Slide 29 - Diapositive

Voorbeeldzin met kww en hww
De weersvoorspelling voor komend weekend blijkt gunstig te zijn.

blijkt = hww, zijn (infinitief)= kww

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Vidéo

Wat weet je nu?

Slide 32 - Diapositive