2.2 Lezen

2.2 Lezen
2 kgt
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

2.2 Lezen
2 kgt

Slide 1 - Diapositive

Het huiswerk was vraag 1 t/m 8
Hoe ver ben jij gekomen?
015

Slide 2 - Sondage

Bij welk tekstdoel wil de schrijver de lezer informeren over een bepaald onderwerp?
A
informeren
B
amuseren
C
overhalen
D
activeren

Slide 3 - Quiz

Een schrijver wil dat de lezer iets gaat doen. Welk tekstdoel past hier bij?
A
Informeren
B
amuseren
C
overhalen / activeren
D
instrueren

Slide 4 - Quiz

Noem een voorbeeld van een informerende tekst

Slide 5 - Question ouverte

Noem een synoniem van 'amuseren'

Slide 6 - Question ouverte

Een schrijver heeft met zijn tekst een bepaalde bedoeling, dit noem je het...

Slide 7 - Question ouverte

Opdracht 2:
Wat wil de schrijver met zijn tekst bereiken? (blz. 58)
A
hij wil dat de lezer plezier heeft
B
hij wil de lezer informatie geven
C
hij wil de lezer overhalen om iets te doen

Slide 8 - Quiz

Wat is tekst 1 voor soort tekst?

Slide 9 - Question ouverte

Opdracht 3
In deze tekst wordt uitgelegd hoe je groene stroom kunt vergelijken
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Opdracht 3:
In deze tekst wordt uitgelegd hoe je groene stroom kunt opwekken
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Opdracht 4c
Welk tekstdoel heeft een schrijver die reclame maakt voor graskaas?

Slide 12 - Question ouverte

Opdracht 5a
Wie is de hoofdpersoon van tekst 3?

Slide 13 - Question ouverte

Opdracht 5b
Waarom past deze naam goed bij dit personage?

Slide 14 - Question ouverte

Opdracht 5c
Welke 2 betekenissen heeft het woord peertje?

Slide 15 - Question ouverte

Opdracht 5d:
Wat is een voordeel van een spaarlamp?

Slide 16 - Question ouverte

Opdracht 5e
Wat is een nadeel van een spaarlamp?

Slide 17 - Question ouverte

Opdracht 5f
Welke 2 tekstdoelen heeft tekst 3?
A
amuseren en overhalen
B
informeren en amuseren
C
overhalen en informeren

Slide 18 - Quiz

Opdracht 6a
Wat is het tekstdoel van tekst 4?

Slide 19 - Question ouverte

Waarom zijn orkanen met een vrouwennaam dodelijker volgens wetenschappers?

Slide 20 - Question ouverte

Als de orkaan in 2005 Kurt had geheten, dan was de storm veel heviger geweest
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Opdracht 7a
Wat betekent 'bevindingen'
A
resultaten van onderzoeken
B
uitleg van de wetenschappers

Slide 22 - Quiz

Opdracht 7b
Wat betekent 'vooraanstaand'
A
belangrijk
B
onbelangrijk

Slide 23 - Quiz

Waar verwijzen verwijswoorden naar?
A
een woord
B
meerdere woorden
C
een zin
D
een of meerdere woorden of een hele zin

Slide 24 - Quiz

Wat voor vraag moet je stellen om te achterhalen waar een verwijswoord naar verwijst?

Slide 25 - Question ouverte

Opdracht 8a
Waarom gebruikt een schrijver verwijswoorden in zijn tekst?
A
Om een tekst afwisselender te maken
B
Om een tekst moeilijker te maken
C
Om een tekst spannender te maken

Slide 26 - Quiz

Opdracht 8b
Waarnaar verwijst 'hier' in het voorbeeld?

Slide 27 - Question ouverte

Opdracht 8d
Waarnaar verwijst 'die' in het voorbeeld

Slide 28 - Question ouverte

Wat vond je ervan om het huiswerk op deze manier te bespreken?
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Sondage

Huiswerk voor maandag:
Maak blz. 60 + 61 opdracht 9 t/m 13

Klaar?
Maak de leestaak op blz. 62 + 63 of werk verder in Numo

Slide 30 - Diapositive