Cette leçon contient 13 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
woordbenoemen blok 3
Slide 1 - Diapositive
Persoonlijk voornaamwoord (pers vnw)
Duidt iets of iemand aan. Zorgt voor variatie in woorden.
ik
hen
jij
hem
we
zij
wij
ons
je
Het konijn is vandaag doodgegaan, ook al leek het zo gezond.
Twijfel je of het een pers vnw is? Vervang het door een naam! Kan dat? pers vnw vnw!
Hij heeft heel goed zijn best gedaan vandaag.
(Mauro) heeft heel goed zijn best gedaan vandaag.
mij
hij
jullie
het
u
ze
Slide 2 - Diapositive
woordbenoemen is taalkundig ontleden
Je benoemt elk woord
werkwoord-lidwoord-zelfstandig naamwoord-
bijvoeglijk naamwoord-voorzetsel
Slide 3 - Diapositive
benoemen
Die knappe zanger treedt komend weekend op in de grote zaal.
Slide 4 - Diapositive
Bezittelijk voornaamwoord (bez vnw)
Staat altijd vóór het woord waar het bij hoort (vaak een ZN)!
hun
zijn
jouw
mijn
jullie
haar
uw
onze
je
Heb je tijdens onze vakantie mijn cadeau aan haar vriend gegeven?
Slide 5 - Diapositive
Aanwijzend voornaamwoord (aanw vnw)
Staat altijd vóór het woord waar het bij hoort (vaak een ZN)! Staat vaak in de plaats van een LW.
dergelijk
dergelijke
die
deze
dat
dit
dezelfde
zulk
zulke
Deze mensen hebben altijd zulke kleren aan. aanw vnw zn aanw vnw zn
zo'n
Slide 6 - Diapositive
Vragend voornaamwoord (vr vnw)
wie, wat, welk(e), wat voor (een)
- Staat vooraan een vraagzin. Welke boeken neem je mee naar school vandaag? OF - Je kunt ze vooraan een vraagzin zetten Kun je mij vertellen wat voor telefoon jij hebt? > Wat voor telefoon heb jij?