Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Lesvragen:
Verwijswoorden zijn woorden die....
Ik kan 4 verwijswoorden opnoemen...
Programma:
Terugblik vorige les
Uitleg verwijswoorden
Verwerking
Medelingen:
Boek blz. 147 paragraaf Formuleren
Denk aan opdracht Schoen in schrijfportfolio
Welkomstwoord docent
Slide 1 - Diapositive
Herhaling meervouden
Geheugensteuntje
Als er van iets meer dan één is, noem je dat een meervoud.
Bijvoorbeeld: de leerlingen in de klas letten goed op.
Er zitten meer dan één leerling in de klas, leerlingen is het meervoud van leerling.
Bij de meeste woorden maak je het meervoud door -en achter het woord te zetten. Soms moet je het woord dan wel veranderen. Bekijk hier onder de verschillende stappen:
1
2
3
4
Geheugensteuntje
Hak het woord in lettergrepen:
bijvoorbeeld: beren
be - ren
De eerste lettergreep be- eindigd met een een lange klank en is open. Je schrijft dan maar één klinker op en één medeklinker
Uitleg docent
Slide 2 - Diapositive
Terugblik vorige les / nakijken
Kijk je werk goed na. Probeer bij fouten te achterhalen, wat je fout hebt gedaan en waarom. Dit helpt je fouten volgende keer te voorkomen.
Veel fouten? Neem dan even contact op met mevr. Renders via Teams
Schrijfopdracht schoen:
Niet in schrijfportfolio:
Fadi
Daniel
Rayan
Hussam
Thijs
Jordy
Milan
Jan
Thijs
Keano
Givano
Ralf
Nino
Uitleg docent
Blz. 143
Slide 3 - Diapositive
Je horloge moet je afdoen. Je kunt deze niet omhouden bij gym.
Mevrouw Renders drinkt graag thee. Zij lust geen koffie.
Verwijswoorden
Een verwijswoord berwijst naar een ander woord of een deel van een zin.
Verwijswoorden wijzen naar mensen, dieren of dingen
lidwoord
verwijswoorden
de
deze, die
het
dit, dat
Uitleg docent
Slide 4 - Diapositive
Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het boek'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit
Slide 5 - Quiz
Man, auto, school, kind Dat zijn ......
A
werkwoorden
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
verwijswoorden
D
zelfstandige naamwoorden
Slide 6 - Quiz
Verwijswoorden gebruik je in een tekst omdat
A
verwijswoorden handig zijn om te gebruiken
B
het lezen hierdoor gemakkelijker wordt
C
de schrijver niet steeds hetzelfde woord wil gebruiken
D
de schrijver lui is
Slide 7 - Quiz
Onze hond loopt mank, maar hij is ook al oud.
Wat is het verwijswoord?
A
hij
B
is
C
al
D
hond
Slide 8 - Quiz
De kinderen gaan zometeen hard aan het werk. Ze hebben geleerd hoe ze verwijswoorden kunnen herkennen en toepassen in een zin.
Waar verwijst “ze” naar?
A
De kinderen
B
de juf
C
Werk
D
Verwijswoorden
Slide 9 - Quiz
Zelfstandige verwerking
1. formuleren blz. 147 maken
opdracht 1,2,4
2. Extra lesstof en herhaling. Maak de volgende opdrachten: