Voegwoorden-signaalwoorden hoofdletters en leestekens vmbo4

Wat is 
de fout?
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Wat is 
de fout?

Slide 1 - Diapositive

timer
20:00

Slide 2 - Diapositive

Signaalwoorden+voegwoorden

Slide 3 - Diapositive

Signaalwoorden+voegwoorden
Signaalwoorden (hiermee verbind je zinsdelen/zinnen/alinea's)
Voegwoorden (hiermee plak je 2 zinnen aan elkaar)
Omschrijvingen (hiermee varieer je in taalgebruik)


Slide 5 - Diapositive

Aan de slag in je boek!
1) Kern Nederlands, maken: les 34 (1 t/m 6)
Klaar?
2) Kern Nederlands, maken: les 3 Examentraining: zélf maken
Gedaan? Kies uit:
- Oefenen met Engelse werkwoorden (op bureau, zelf nakijken)
- Lezen in je leesboek
- Spellingsopdracht (op bureau, zelf nakijken) 
timer
30:00

Slide 6 - Diapositive

Antwoorden: les 34

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

In welke zin is het hoofdlettergebruik correct?
A
'S Avonds werk ik als teamleider in een winkel.
B
's avonds werk ik als teamleider in een winkel.
C
's Avonds werk ik als teamleider in een winkel.
D
'S avonds werk ik als teamleider in een winkel.

Slide 11 - Quiz

In welke zin is het hoofdlettergebruik correct?
A
100 jaar geleden emigreerde mijn familie naar dit land.
B
100 Jaar geleden emigreerde mijn familie naar dit land.

Slide 12 - Quiz

In welke zin klopt het hoofdlettergebruik?
A
Na pasen ben ik van de havo naar het mbo gegaan.
B
Na Pasen ben ik van de Havo naar het Mbo gegaan.
C
Na Pasen ben ik van de HAVO naar het MBO gegaan.
D
Na Pasen ben ik van de havo naar het mbo gegaan.

Slide 13 - Quiz

In welke zin klopt het hoofdlettergebruik?
A
Ik ben turks en nederlands, maar beheers ook de engelse taal volledig.
B
Ik ben Turks en Nederlands, maar beheers ook de Engelse taal volledig.
C
Ik ben Turks en Nederlands, maar beheers ook de engelse taal volledig.
D
Ik ben turks en nederlands, maar beheers ook de Engelse taal volledig.

Slide 14 - Quiz

In welke zin klopt het hoofdlettergebruik?
A
Op zondag reist Henk voor zijn werk altijd af naar noordoost-Groningen.
B
Op zondag reist Henk voor zijn werk altijd af naar Noordoost Groningen.
C
Op zondag reist Henk voor zijn werk altijd af naar noordoost Groningen.
D
Op zondag reist Henk voor zijn werk altijd af naar Noordoost-Groningen.

Slide 15 - Quiz

Wat is de aanhef met correct hoofdlettergebruik?
A
Geachte meneer van der Linden
B
Geachte Meneer Van Der Linden
C
Geachte Meneer van der Linden
D
Geachte meneer Van der Linden

Slide 16 - Quiz

Waar kloppen de leestekens?
A
We eten, aardappelen, boontjes, en vlees.
B
We eten aardappelen, boontjes, en vlees.
C
We eten: aardappelen, boontjes en vlees.
D
We eten aardappelen boontjes en vlees.

Slide 17 - Quiz

Waar kloppen de leestekens?
A
Bert als je klaar bent mag je gaan.
B
Bert, als je klaar bent mag je gaan.
C
Bert, als je klaar bent, mag je gaan.
D
Bert als je klaar bent, mag je gaan.

Slide 18 - Quiz

Waar kloppen de leestekens?
A
De bosmaaier start niet; de accu is leeg.
B
De bosmaaier start niet, de accu is leeg.
C
De bosmaaier start niet de accu; is leeg.
D
De bosmaaier start niet: de accu is leeg.

Slide 19 - Quiz

Waar kloppen de leestekens?
A
Sanne zegt: Mijn fiets staat nog op school.
B
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school'.
C
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school'
D
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school.'

Slide 20 - Quiz

Wat is juist?
Let op de leestekens
A
Mijn tante die Jet heet, komt altijd te laat.
B
Mijn tante, die Jet heet, komt altijd te laat.
C
Mijn tante die Jet heet komt altijd te laat.

Slide 21 - Quiz

Let op de leestekens. Wat is correct?
A
Afgelopen zomer was het vochtig: het regende vaak.
B
Afgelopen zomer was het vochtig; het regende vaak.
C
Afgelopen zomer was het vochtig, het regende vaak.
D
Afgelopen zomer was het vochtig. Het regende vaak.

Slide 22 - Quiz

Kloppen de leestekens?
A
Als jullie klaar zijn mogen jullie gaan ?
B
Als jullie klaar zijn, mogen jullie gaan !

Slide 23 - Quiz

De signaalwoorden in een instructie zijn de signaalwoorden van een:
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
doel-middel

Slide 24 - Quiz

Wat is geen signaalwoord?
A
als gevolg daarvan
B
soort van
C
immers
D
soortgelijk

Slide 25 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
hoewel
D
denk aan

Slide 26 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor argument?
A
omdat
B
zoals
C
en
D
maar

Slide 27 - Quiz

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
dus

Slide 28 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
vanwege
B
zoals
C
tot slot
D
toch

Slide 29 - Quiz