2KA- 20/5 - future - chapter 4

1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Today
  • Grammar Future
Thursday 20 May
Doelen: aan het einde van de les weet je wat de future tense is en hoe je het gebruikt.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

3 manieren om over de toekomst te praten

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

We have to go soon. The bus __________________ (leave) at 14.15.
A
leaves
B
is leaving
C
is going to leave
D
will leave

Slide 6 - Quiz

Uitleg
leaves 

want het gaat hier om een vaste vertrektijd (in dit geval van een bus).

Slide 7 - Diapositive

Are you looking for my dad? He’s not here. He always _________(walk) the dog around 10 o'clock.
A
walks
B
is walking
C
is going to walk
D
will walk

Slide 8 - Quiz

Uitleg
walks

want het gaat hier om een gewoonte, iets wat iemand altijd (always) doet.

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

I _______________________ (visit) a museum later this day.
A
visit
B
am visiting
C
am going to visit
D
will visit

Slide 11 - Quiz

Uitleg
am going to visit

want het gaat om een plan dat je voor de toekomst hebt,
 (later this day)

Slide 12 - Diapositive

I found out that P!NK is coming to The Netherlands next year. I ________________________ (see) her!
A
see
B
am seeing
C
am going to see
D
will see

Slide 13 - Quiz

Uitleg
am going to see

want het gaat over een plan dat je voor de toekomst hebt. 
(next year)

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Oof! That bag looks really heavy. I ________________ (help) you with that!
A
help
B
am helping
C
am going to help
D
will help

Slide 16 - Quiz

Uitleg
will help

want je biedt aan om te helpen.

Slide 17 - Diapositive

When I grow up, I ___________________ (live) in a huge house.
A
live
B
am living
C
am going to live
D
will live

Slide 18 - Quiz

Uitleg
will live

want je maakt een voorspelling voor de toekomst, maar je hebt er geen bewijs voor, je denkt/hoopt het.

Slide 19 - Diapositive

Oefenen:
Met de volgende vragen ga je weer met de uitleg oefenen
Na elke vraag staat uitleg, lees dit ook goed.

Slide 20 - Diapositive

Kies de juiste werkwoordsvorm:
The train leaves/is going to leave at 5 pm every day.
A
leaves
B
is going to leave

Slide 21 - Quiz

Uitleg
leaves

want het gebeurd elke dag op hetzelfde tijdstip.

Slide 22 - Diapositive

Kies de juiste werkwoordsvorm:
I am going to fly/ fly to Australia next year. At least, that is the plan.
A
am going to fly
B
fly

Slide 23 - Quiz

Uitleg
am going to fly

want het is een plan voor volgend jaar. Het is nog niet aan de gang.

Slide 24 - Diapositive

Kies de juiste werkwoordsvorm:
She often will drink/ drinks tea.
A
will drink
B
drinks

Slide 25 - Quiz

Uitleg
drinks

want dit is iets wat ze regelmatig doet/ een gewoonte is.

Slide 26 - Diapositive

Kies de juiste werkwoordsvorm:
My brother starts/ is going to start his new school soon.
A
starts
B
is going to start

Slide 27 - Quiz

Uitleg
is going to start

want het gaat om een plan voor de toekomst. 

Slide 28 - Diapositive

Kies de juiste werkwoordsvorm:
I am going to travel/ I am travelling the world someday.
A
am going to travel
B
am travelling

Slide 29 - Quiz

Uitleg
am going the travel

want het gaat hier een plan in de toekomst.

Slide 30 - Diapositive

Darren does/ will do the dishes everyday
A
does
B
will do

Slide 31 - Quiz

Uitleg
does

want dit is iets wat hij regelmatig doet/ wat een gewoonte is. Er staat 'every day' in de zin.

Slide 32 - Diapositive

Kies de juiste werkwoordsvorm:
They call/ will call us when your order is ready.
A
call
B
will call

Slide 33 - Quiz

Uitleg
will call

want het gaat om een belofte/ aankondiging. Ze gaan bellen wanneer het klaar is. 

Slide 34 - Diapositive

Kies de juiste werkwoordsvorm:
Sarah always walks/ will walk home after school.
A
walks
B
will walk

Slide 35 - Quiz

Uitleg
walks

want het gaat om iets wat Sarah regelmatig doet/ wat een gewoonte is. Dit herken je ook aan het woord 'always'

Slide 36 - Diapositive

Je bent nu klaar met deze lessonup

Leer tot aan het einde van de les de woordjes uit je boek of via Quizlet.
Tot de volgende les! 

Slide 37 - Diapositive