Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Beeldspraak
Slide 1 - Diapositive
Zij is het derde wiel aan de wagen
Slide 2 - Diapositive
Vergelijking
Bij een vergelijking wordt iets uit de werkelijkheid/object (mens, dier of ding) vergeleken met een beeld. Ze staan dus beide in een zin en worden meestal aan elkaar gekoppeld met het woord 'als' (object en beeld) Hij is zo bleek als een lijk. werkelijkheid beeld object
Slide 3 - Diapositive
Dat meisje is zo onschuldig als een lammetje
werkelijkheid beeld
Slide 4 - Diapositive
Metafoor
Bij een metafoor wordt het beeld alleen genoemd, de werkelijkheid wordt niet genoemd.
Het is hier een zwijnenstal, ruim op! beeld
De werkelijkheid is bijvoorbeeld een slaapkamer.
Slide 5 - Diapositive
Metafoor
Dat schaap is er alweer ingetrapt.
Een reus van een kerel.
De overheid gaat snoeien in de uitgaven. (verminderen)
Het regent klachten bij de zorginstelling.
Slide 6 - Diapositive
Hoge bomen vangen veel wind
Slide 7 - Diapositive
Personificatie
Een levenloos ding wordt voorgesteld als een persoon.
Hoge bomen vangen veel wind. Het gevaar loerde op elke straathoek. De toekomst lacht je toe.
De huilende wind.
Slide 8 - Diapositive
Even de neuzen tellen.
Slide 9 - Diapositive
Metonymie
De beeldspraak berust niet op een vergelijking, maar op een specifieke eigenschap van het object.
1 Je noemt een deel in plaats van het geheel
Even de neuzen tellen 2 Je noemt het geheel in plaats van een deel Nederland moet nu eindelijk weer eens naar een EK.
Slide 10 - Diapositive
Metonymie
3 Je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp Hij won goud 4 Je noemt een aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product dat daarmee verbonden is.
Ik eet het liefst Edammer
Slide 11 - Diapositive
Metonymie
5 Je noemt plaats/ruimte, maar je bedoelt de mensen die daar zijn.
De zaal gaf een enorm applaus. 6 Je noemt de producent, maar je bedoelt het product: Mijn Nikes aantrekken 7 Je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon Die lange
Slide 12 - Diapositive
Beeldspraak is altijd figuurlijk.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 13 - Quiz
'De wind huilt door de bomen.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking
D
-
Slide 14 - Quiz
Welke vorm van beeldspraak herken je? De samenleving is ziek.
A
metafoor
B
metonymia
C
vergelijking
D
personificatie
Slide 15 - Quiz
'Zij zingt als een nachtegaal.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metonymie
C
metafoor
D
personificatie
Slide 16 - Quiz
'Geef mij nog eens een glas'. Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
hyperbool
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia
Slide 17 - Quiz
Welke vorm van beeldspraak? Mijn ouderlijk huis is nog steeds een veilige haven voor mij.