evaluatie 5.2 en 5.3 uitleg

5.3 Plantaardig en dierlijk voedsel
Leerdoelen:
Je leert uit welke moleculen de voedingsstoffen zijn opgebouwd, wat hun herkomst is en welke voedingsstoffen in planten voorkomen. 
Lesinhoud:
We starten met herhaling vorige les (5.2: ATP) met een check.
Uitleg 5.3 
Evaluatie 5.3 
Huiswerk maken (5.3 en 5.4 zijn de weektaak van deze week)
Deadline 5.1 en 5.2 zijn a.s. vrijdag.

1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

5.3 Plantaardig en dierlijk voedsel
Leerdoelen:
Je leert uit welke moleculen de voedingsstoffen zijn opgebouwd, wat hun herkomst is en welke voedingsstoffen in planten voorkomen. 
Lesinhoud:
We starten met herhaling vorige les (5.2: ATP) met een check.
Uitleg 5.3 
Evaluatie 5.3 
Huiswerk maken (5.3 en 5.4 zijn de weektaak van deze week)
Deadline 5.1 en 5.2 zijn a.s. vrijdag.

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

wat is ATP?
A
een enzym dat betrokken is bij de aerobe dissimilatie
B
een receptor die de cel aanzet tot de verbranding van meer glucose
C
een chemische energiedrager voor de meeste processen in de cel

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De eerste energie die een spier bij activiteit gaat gebruiken komt uit de fosfaataccu. Dit is
A
ADP en DNA
B
ATP en CP
C
ADP en CP
D
CP en DNA

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel seconden energie kan de fosfaataccu maximaal leveren?
A
3 seconden
B
13 seconden
C
23 seconden
D
43 seconden

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hiernaast staat de 'fosfaataccu' weergegeven.

Wanneer wordt dit proces in je lichaam toegepast?
A
Bij een teveel aan ATP
B
Bij een tekort aan ATP
C
Bij een teveel aan fosfaatgroepen
D
Bij een tekort aan fosfaatgroepen

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wanneer je gaat hardlopen en je fosfaataccu is leeg, op welk energieleverend proces ga je dan over?
A
anaerobe dissimilatie
B
aerobe dissimilatie
C
assimilatie

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk van de onderstaande bronnen geeft de meeste energie?
A
Fosfaataccu
B
Aerobe dissimilatie
C
Anaerobe dissimilatie
D
Assimilatie

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Verbranding (aerobe dissimilatie van glucose)
Glucose (C6H12O6)
6 CO2
 6 H2O
38 ATP
6 O2

Slide 12 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

aeroob
anaeroob
met zuurstof
zonder zuurstof
gisting
melkzuur
levert 38 ATP op
levert 2 ATP op
veel CO2 komt vrij
weinig CO2 komt vrij
ethanol
Verbranding

Slide 13 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Waar zit vitamine voornamelijk B12 in?
A
Dierlijke producten.
B
Plantaardige producten.
C
Dierlijke en plantaardige producten.
D
Geen van beide

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waar dient vitamine B12 met name voor?
A
Conditie van de huid
B
Conditie van haren en nagels
C
Aanmaak rode bloedcellen
D
Aanmaak witte bloedcellen

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke aminozuren kun je niet zelf maken uit andere aminozuren
A
Essentiële aminozuren
B
niet- essentiële aminozuren

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Je neemt (alle) aminozuren op. Je lever kan (niet essentiële) aminozuren aanmaken uit andere aminozuren. Aminozuren zijn de bouwstenen van eiwitten. Waar worden eiwitten dan aangemaakt?
A
In de cellen van je maagwand
B
In de cellen van je dunne darm
C
In al je cellen, op basis van DNA en RNA
D
Die maak je niet aan, maar neem je ook op dmv je voeding

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Verzadigd vet zit in:
A
Taart, koek, chocolade
B
Nootjes, olie, avocado
C
Friet, kroket, frikandel
D
Kaas, roomboter, volle melk

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat kunnen verzadigde vetten veroorzaken in het lichaam?
A
Te hoog cholesterol
B
vermagering
C
ondervoeding
D
Toename van vetweefsel

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke kenmerken horen bij onverzadigde vetten?
Let op!
Meerdere antwoorden zijn juist.
A
goede vetten
B
slechte vetten
C
bevatten essentiële vetzuren
D
hard en moeilijk smeerbaar

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Stelling
1: Verzadigd vet verhoogd het LDL cholesterol in je bloed
2: Een te hoog LDL cholesterol is niet goed voor hart en bloedvaten
A
1 is juist
B
2 is juist
C
1 en 2 zijn juist
D
1 en 2 zijn niet juist

Slide 30 - Quiz

Onverzadigd vet verlaagt het cholesterolgehalte in je bloed en verkleint daarmee het risico op hart- en vaatziekten. Onverzadigd vet levert ook essentiële vetzuren. Dat zijn vetzuren die het lichaam niet zelf kan maken, maar ze zijn wel nodig voor een goede gezondheid.
Waardoor ontstaat stroming in bastvaten?
A
Door osmose en drukverschil
B
Alleen door osmose
C
Door verdamping van water
D
Door plasmastroming

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is juist?
A
B
C
A
A: Houtvaten B: Bastvaten C: Parenchym
B
A: Bastvaten B: Parenchym C: Houtvaten
C
A: Houtvaten B: Parenchym C: Bastvaten
D
A: Bastvaten B: Houtvaten C: Parenchym

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Via welke vaten worden stikstofverbindingen (mineralen) naar de bladeren van een boom vervoerd? En via welke vaten worden suikers vanuit de boombladeren naar de wortel vervoerd?
A
stikstofverbindingen en suikers via de bastvaten
B
stikstofverbindingen en suikers via de houtvaten
C
stikstofverbindingen via de bastvaten en suikers via de houtvaten
D
stikstofverbindingen via de houtvaten en suikers via de bastvaten

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Zaden
Zaden bevatten reservestoffen. Deze reservestoffen worden gebruikt door de kiemplantjes.

Welke reservestoffen komen in zaden voor?

A
Alleen koolhydraten.
B
Alleen vetten.
C
Alleen koolhydraten en vetten
D
Eiwitten, koolhydraten en vetten.

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

1. Vezels zorgen voor een hongerig/verzadigd gevoel.
2. Door voedingsvezel wordt de darmwerking beter/minder.
A
1. hongerig, 2. beter
B
1. hongerig, 2. minder
C
1. verzadigd, 2. beter
D
1. verzadigd, 2. minder

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Huiswerk
Online huiswerk maken
5.1
5.2
5.3

Slide 36 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions