Verandering van de soortensamenstelling van een levensgemeenschap
Slide 18 - Diapositive
Aanpassingen van dieren
Dieren zijn over de jaren heen veranderd.
Organismen die de beste overlevingskans hadden en daarmee de meeste nakomelingen hadden, gaven gunstige genen door om te overleven in de omgeving
Slide 19 - Diapositive
Vorming pioniersecosysteem
Slide 20 - Diapositive
Subclimaxstadium
ccds
De biodiversiteit is hoger in het subclimax stadium: streven bij natuurbeheer
Slide 21 - Diapositive
Slide 22 - Diapositive
Slide 23 - Vidéo
Zijn er vragen?
Zijn er vragen?
Slide 24 - Diapositive
Van welke orde is de vos via de langste route?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 25 - Quiz
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
D
Predatie
Slide 26 - Quiz
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
D
Predatie
Slide 27 - Quiz
Sleep de onderstaande processen naar de juiste plaats in het energiestroomschema
Het voedselaanbod
Energieverlies via ontlasting
Deel van de energie gebruikt voor vastleggen biomassa
Deel van de energie dat opgenomen wordt in het lichaam van een organisme
Deel van het voedselaanbod dat niet wordt gegeten
Energieverlies door dissimilatie
Slide 28 - Question de remorquage
Als natuurgebieden behouden moeten worden zoals ze zijn, moeten gebieden worden beheerd. Hiernaast zie je daar een voorbeeld van. Door vlakke gebieden te begrazen voorkom je successie en blijft het gebied als zodanig behouden. Welke van de volgende redenen is of zijn juist om het gebied te begrazen?
A
door begrazing groeien er minder grote planten. Hierdoor is er meer zonlicht voor
kleinere plantensoorten
B
door begrazing krijgen andere plantensoorten meer kans omdat er minder concurrentie is
C
door begrazing blijft het gebied behouden waardoor het als recreatiegebied
kan worden gebruikt
Slide 29 - Quiz
Wat is het verschil tussen primaire en secundaire successie?
A
Bij primaire successie zijn alleen producenten betrokken, de consumenten verschijnen pas bij secundaire successie
B
Primaire successie start op kale rots, secundaire successie start met vruchtbare grond
C
Primaire successie gaat door gebrek aan concurrenten veel sneller dan secundaire successie
D
Primaire successie verloopt ongestoord, secundaire successie kent een sub-climax als eindstadium
Slide 30 - Quiz
Pioneersecosysteem
Climaxecosysteem
Sterk wisselende bodem
Kleine diversiteit aan soorten organismen
Een eenvoudig voedselweb
De productie is gelijk aan de afbraak
De kringlopen zijn gesloten
Vegetatie bestaat uit meerdere lagen
Meerjarige planten en 1 jarige planten
Een geringe Biomassa
Grote diversiteit aan organismen
Slide 31 - Question de remorquage
Wanneer een ecosysteem in evenwicht is, betekent dat....
A
Dat weersomstandigheden altijd hetzelfde zijn
B
De verhouding tussen aantallen verschillende plant- en diersoorten ongeveer gelijk blijft (ze verdringen elkaar niet)
C
Dat de verhouding tussen verschillende plant- en diersoorten onveranderbaar is.
D
Dat een ecosysteem gezond is
Slide 32 - Quiz
Een biotische factor Welk van de volgende voorbeelden laat zien hoe een biotische factor een organisme beïnvloedt?
A
Esdoorns groeien niet in met water doordrenkte bodem.
B
Sommige struiken groeien alleen als bosbranden hun zaden verschroeien.
C
Zalmen leven niet in ondiep, warm water.
D
Monarchvlinders komen alleen voor in gebieden waar zijdeplanten voorkomen als voedsel.
Slide 33 - Quiz
Tolerantie voor zout
In de grafiek in de afbeelding is de dichtheid van drie verschillende algen weergegeven:
in een rivier, in een riviermonding en in zee
Welke alg heeft de breedste tolerantie voor zout?
A
soort I
B
soort II
C
soort III
Slide 34 - Quiz
Sloot
In een sloot komen de volgende soorten organismen voor:
Welke reeks kan een voedselketen van deze soorten weergeven?
A
1 – 2 – 4 – 5 – 3
B
1 – 5 – 4 – 2 – 3
C
5 – 1 – 3 – 4 – 2
D
5 – 4 – 2 – 3 – 1
Slide 35 - Quiz
Bodem Vijf kenmerken van de bodem van een ecosysteem zijn: 1) de grootte van de bodemdeeltjes; 2) de grondwaterstand; 3) het humusgehalte; 4) de zuurgraad; 5) het gehalte aan bepaalde zouten. Welke van deze kenmerken hebben invloed op de soortensamenstelling van de levensgemeenschap in het ecosysteem?
A
kenmerken 1, 3 en 4
B
kenmerken 1, 3 en 5
C
kenmerken 2, 3, 4 en 5
D
kenmerken 1, 2, 3, 4 en 5
Slide 36 - Quiz
Piramide van aantallen In de afbeelding zie je vier piramiden van aantallen.
Welke piramide hoort bij de keten
plant -> bladluis -> lieveheersbeestje?
A
piramide A
B
piramide B
C
piramide C
D
piramide D
Slide 37 - Quiz
Mieren en acacia’s In Midden-Amerika komen mieren voor die leven op en van acaciastruiken, zoals Acacia collinsii. Mieren van de soort Pseudomyrmex ferrugineus zijn zéér agressief en vallen alle organismen aan die het hebben voorzien op 'hun' acaciastruik. Deze mieren nestelen in holten in dorens en halen al hun voedsel uit deze ene struik: ze gebruiken stoffen uit de nectarklieren die zich op de bladstelen bevinden en uit de voedselrijke bolletjes die aan de toppen van de jonge bladeren zitten (zie de afbeelding).
A
Commensalisme
B
Mutualisme
C
Parasitisme
D
Symbiose
Slide 38 - Quiz
Lees eerst de informtietekst. Bekijk dan de afbeelding.
– Geef twee abiotische factoren die het moeilijk maken voor planten om op een duin te groeien. Leg elke factor uit.
– Leg uit op welke twee manieren helm deze moeilijkheden overwint.
Gebruik de afbeeldingen 1 en 2.
Slide 39 - Question ouverte
Wat is een ecosysteem?
A
Alle abiotische factoren samen
B
Alle relaties tussen organismen en hun milieu
C
A en B
D
Een bepaald gebied, waarin de biotische en abiotische factoren een eenheid vormen
Slide 40 - Quiz
Vossen en konijnen die in het zelfde bos leven vormen samen een leefgemeenschap.
A
juist
B
onjuist
Slide 41 - Quiz
Welke voedselketen is goed genoteerd?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 42 - Quiz
Horen afvaleters bij producenten, consumenten of reducenten?
A
producenten
B
consumenten
C
reduceren
Slide 43 - Quiz
Wanneer spreken we van een biologisch evenwicht?
A
Als de populatiegrootte altijd hetzelfde is
B
Als de populatiegrootte een populatiegrootte is
C
Als de populatiegrootte rond een gelijke waarde schommelt