3D 3.5&3.6 Les 4

1 / 54
suivant
Slide 1: Diapositive
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 54 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Startdia
Start:
1. Telefoon in de telefoontas
2. Monden leeg
3. Boeken Thema's maatschappijleer op tafel
2. Pen op tafel
4. Ipad dicht op tafel
5. Registraties Magister

MV: boek(en)/pen/Ipad waarmee gewerkt kan worden niet bij je. 

Slide 2 - Diapositive

Startdia
Wat ga je doen?
1. Mededeling nakijken.
2. Quiz, wat weten we al over par. 3.1, 3.2 en 3.4?
3. Leerdoelen par. 3.5 Het parlement controleert (6)
    Leerdoelen par. 3.6 De parlementaire                              democratie(2)
4. Korte check leerdoelen par. 3.5 en 3.6
5. Huiswerk staat in Magister > 5 opdrachten

Slide 3 - Diapositive

Startdia

Mededeling nakijken:
 De opdrachten van par. 3.4, 3.5 en 3.6 kijk je de volgende les na. 
Check de volgende les in Magister voor alle opdrachten.

Opdrachten niet af bij het begin van de volgende les? 
Nakomen.

Slide 4 - Diapositive

Startdia
2. Korte Quiz;
Wat weten we al?


Pak je Ipad
Inloggen LessonUp met de Code.

Slide 5 - Diapositive

1. Iemand is een ambtenaar als hij/zij..
A
in de zorg werkt.
B
werkt voor de overheid.
C
in het onderwijs werkt.
D
in het leger werkt.

Slide 6 - Quiz


2. Actief kiesrecht is
A
dat je mag stemmen als je 18 bent
B
dat mensen om jou mogen stemmen
C
dat je lijsttrekker bent van een partij
D
dat je mag stemmen op wie je wilt

Slide 7 - Quiz

3. Wat betekent het begrip politiek?
A
Dat je gaat stemmen.
B
Het maken van keuzes waardoor een land, provincie of stad bestuurd kan worden.
C
Beslissen waar geld heen gaat.

Slide 8 - Quiz

4. Wat betekent het begrip?
minister-president
A
Persoon die in het kabinet verantwoordelijk is voor een deel van de overheid.
B
Assistent-minister die verantwoordelijk is voor een deel van de taken.
C
Leider van het kabinet.
D
Persoon die het hoogste gezag heeft in een land.

Slide 9 - Quiz

5. Wat betekent het begrip?
minister
A
Persoon die in het kabinet verantwoordelijk is voor een deel van de overheid.
B
Assistent-minister die verantwoordelijk is voor een deel van de taken.
C
Leider van het kabinet.
D
Persoon die het hoogste gezag heeft in een land.

Slide 10 - Quiz

6. Wat betekent het begrip?
regeerakkoord
A
Opdracht van de Tweede Kamer om een regering te vormen.
B
Document waarin staat wie de ministers worden.
C
Opdracht van de Tweede Kamer om ministers te benoemen.
D
Document waarin de belangrijkste doelen van het nieuwe kabinet staan.

Slide 11 - Quiz

7. Wat is belasting?
A
Een geldlening
B
Geld betalen aan de overheid
C
Geld betalen aan armen
D
Een betalingsachterstand

Slide 12 - Quiz

8. Hoe betaal je belasting?
A
Er komt iemand aan de deur om het te halen
B
Wanneer je wilt kun je het overmaken
C
Het gaat van je salaris af
D
Bij het gemeentehuis pinnen

Slide 13 - Quiz

9. Wat doen ministers en staatssecretarissen?
A
Die begeleiden het debat in de tweede kamer
B
Zij ondersteunen de koning bij plechtigheden
C
Zij komen met wetsvoorstellen
D
Die gaan het regeerakkoord uitvoeren

Slide 14 - Quiz

10. Wat zijn zetels in de Tweede Kamer?
A
krukken
B
vlaggen
C
stoelen
D
leeslampjes

Slide 15 - Quiz

11. Hoeveel zetels zijn er in de Tweede Kamer
A
150
B
125
C
100
D
75

Slide 16 - Quiz

12. Ministers en Staatssecretarissen zitten samen in
A
Het Kabinet
B
De Regering
C
Het Parlement
D
De Tweede Kamer

Slide 17 - Quiz

13. Wat is een staatssecretaris?
A
Een soort onderminister.
B
Een minister met een eigen team van ambtenaren.
C
Een lid van de Tweede Kamer.
D
De leider van het kabinet.

Slide 18 - Quiz

14. Passief kiesrecht betekent...
A
dat jij gekozen kan worden als volksvertegenwoordiger
B
dat jij mag stemmen op een volksvertegenwoordiger
C
dat jij moet stemmen met passie
D
dat jij thuis vanuit je luie stoel mag stemmen

Slide 19 - Quiz

Startdia
3. Uitleg leerdoelen

Par 3.5 Het parlement controleert.

Par. 3.6 De parlementaire democratie

 

                 






Slide 20 - Diapositive

Startdia
Par. 3.5 De Tweede Kamer controleert

1. Wat is een volksvertegenwoordiger?

Iemand die bij verkiezingen door het volk gekozen is. Een volksvertegenwoordiger handelt namens het volk.

Slide 21 - Diapositive

1. Volksvertegenwoordigers?
A
Tweede Kamerleden
B
Lijsttrekkers
C
Eerste Kamerleden
D
Alle gekozen politici

Slide 22 - Quiz

Startdia
Par. 3.5 De Tweede Kamer controleert

2. Hoe noem je de Eerste en de Tweede Kamer samen?


Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

2. Wat is het Parlement?
A
De Eerste- en Tweede kamer samen
B
Het kabinet
C
De overheid
D
Alle ambtenaren in Nederland

Slide 25 - Quiz

3. Parlement = volksvertegenwoordiging
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

4. De Eerste Kamer heeft hoeveel zetels?
A
100
B
75
C
150
D
50

Slide 27 - Quiz

5. Hoeveel Tweede Kamerleden moeten er voor een nieuwe wet stemmen voordat de wet goedgekeurd is?
A
50
B
75
C
76
D
100

Slide 28 - Quiz

6. Door wie worden de leden van Eerste Kamer gekozen?
A
Door de gemeenteraad
B
Direct door het volk
C
Door de Provinciale Staten
D
Door de Tweede Kamer

Slide 29 - Quiz

Startdia
Par. 3.5 De Tweede Kamer controleert

3. Wat zijn de taken van de Eerste en Tweede Kamer?


Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

7. Het parlement heeft een..
A
wetgevende en controlerende taak
B
uitvoerende taak
C
uitvoerende en controlerende taak
D
wetgevende en uitvoerende taak

Slide 35 - Quiz

8. Wie is verantwoordelijk voor het uitvoeren van wetten?
A
Minister
B
Tweede Kamerlid
C
Eerste Kamerlid
D
Koning

Slide 36 - Quiz

9. Taken van het parlement zijn...
A
Begroting maken
B
Nieuwe wetten uitvoeren
C
(Mede) wetgevende taak en controlerende taak

Slide 37 - Quiz

10. De eerste kamer mag een wet veranderen?
A
juist
B
onjuist

Slide 38 - Quiz

Startdia
Par. 3.5 De Tweede Kamer controleert

4. Wat houdt een wetsvoorstel in?

Oplossing voor een maatschappelijk probleem

Slide 39 - Diapositive

Een wetsvoorstel is een plan om een maatschappelijk probleem (gedeeltelijk) op te lossen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 40 - Quiz

Startdia
Par. 3.5 De Tweede Kamer controleert

5. Hoe komt een wet tot stand?
Zie bron 8 op blz. 49 van je lesboek.

Slide 41 - Diapositive

8. Wanneer wordt een wetsvoorstel een wet?
A
Als de Tweede Kamer de wet goedkeurt.
B
Als de Tweede -en Eerste kamer de wet goedkeuren.
C
Als de Koning de wet goedkeurt.
D
Als de regering een wet maakt.

Slide 42 - Quiz


9. De belangrijkste wet van Nederland is de
A
Verkeerswet
B
Zorgwet
C
Wet gelijke behandeling
D
Grondwet

Slide 43 - Quiz

Startdia
Par. 3.6 De parlementaire democratie
1. Wat betekent de Grondwet voor de NL rechtsstaat?
2. Wat betekent de term scheiding van machten (Trias Politica)?
 

                 






Slide 44 - Diapositive

Slide 45 - Diapositive

Slide 46 - Diapositive

Slide 47 - Diapositive

Slide 48 - Diapositive

Slide 49 - Diapositive

Slide 50 - Diapositive

Trias Politica is verdeeld in:
A
wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht
B
Parlementaire, uitvoerende en rechtsprekende macht
C
Parlement, mensenrechten en grondwet
D
rechtsstaat, parlement en grondwet

Slide 51 - Quiz

In Nederland bestaat de trias politica.
De trias politica betekent

A
de invloed van politieke partijen
B
de mensenrechten en plichten.
C
de scheiding van de politieke macht.
D
vrije en geheime verkiezingen.

Slide 52 - Quiz

Wat is Trias Politica?
A
Drie politieke partijen die beslissingen nemen
B
De scheiding tussen drie politieke stromingen
C
De scheiding tussen drie machten

Slide 53 - Quiz

Het doel van de trias politica is om:
A
de overheid geen macht te geven.
B
het volk alle macht te geven.
C
de macht van de overheid te verdelen.
D
de rechten en plichten van burgers vast te leggen.

Slide 54 - Quiz