Stijlfiguren en beeldspraak

Overdrijving en understatement
NN p. 175
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Overdrijving en understatement
NN p. 175

Slide 1 - Diapositive

Deze les....


  • Uitleg over stijlfiguren
  • 'Zwaar leven'
  • Opdracht 1 
  • Theorie stijlfiguren
  • Opdracht 2 
  • Opdracht 5 

Slide 2 - Diapositive

Een stijlfiguur is taal waarmee


je iets extra benadrukt
je extra aandacht wilt vragen
je iets op een grappige manier wilt zeggen

Slide 3 - Diapositive

Overdrijving (Hyperbool)
Understatement 

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Opdracht 1
Welke zinnen bevatten een overdrijving?

Slide 6 - Question ouverte

Lees de theorie

Understatement of overdrijving

Slide 7 - Diapositive

Opdracht 2
1. een aardig centje bijverdienen

Slide 8 - Question ouverte

Opdracht 2
2. geen oog dicht gedaan

Slide 9 - Question ouverte

Opdracht 2
6. schaamde zich dood

Slide 10 - Question ouverte

Opdracht 2
7. verzuipen

Slide 11 - Question ouverte

Opdracht 2
8. onaangenaam verrast

Slide 12 - Question ouverte

Opdracht 5
Lees tekst 2

Slide 13 - Diapositive

1. In welke zinnen staat geen overdrijving?

Slide 14 - Question ouverte

2. Verander één van deze zinnen in ee overdrijving.

Slide 15 - Question ouverte

3. Maak van de overdrijving in zin 5 een understatement.

Slide 16 - Question ouverte

Opdrachten deze week:
opdracht 4 t/m 8 
(p. 177-178)

Slide 17 - Diapositive

Vergelijkingen, metaforen en personificaties

Slide 18 - Diapositive

VERGELIJKING
WERKELIJKHEID (OBJECT)                                      BEELD


KAREL EN JAN lijken als TWEE DRUPPELS WATER op elkaar.

Slide 19 - Diapositive

vergelijking met als

Marit is zo traag als een slak.

Als een dief in de nacht is hij vertrokken.

Hij lachte als een boer die kiespijn heeft.







       vergelijking zonder als                                

Dat is een boom van een kerel.


Zijn kamer is een zwijnenstal.


Die koffie smaakt naar slootwater.





          



Slide 20 - Diapositive

Metafoor
WERKELIJKHEID                       BEELD
(OBJECT)                                                 

Slide 21 - Diapositive

metafoor
  • Bij het metafoor vallen het object en het beeld samen.
  • Je vervangt het object helemaal door het beeld


Bijvoorbeeld:

- DIE ZWIJNESTAL moet je eerst opruimen.          

- DIE KLEUTER zit in 5VWO.

Metaforen komen vaak voor in spreekwoorden

Slide 22 - Diapositive

Personificatie
  • Je geeft een voorwerp, plant, dier of abstract begrip (liefde, verdriet) menselijke eigenschappen


Bijvoorbeeld:

- De toekomst lacht je tegemoet.

- Die kozijnen schreeuwen om een verfbeurt.

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Vidéo

Hij is zo sterk als een beer.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 25 - Quiz

Het opvangkamp bood de vluchtelingen een veilige haven.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 26 - Quiz

Leon, een boom van een vent, sloeg de inbreker neer.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 27 - Quiz

Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 28 - Quiz

De kerktoren kijkt uit over de hele stad.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 29 - Quiz

Esmeralda is een draak van een vrouw.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 30 - Quiz

De zon lachte hem stralend toe.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 31 - Quiz

De minister-president staat aan het roer van de regering.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 32 - Quiz

OPDRACHT: PERSONIFICATIE
Jij gaat aan de slag met personificatie: 
* Kies een voorwerp dat je interessant, leuk, mooi, grappig vindt (bijv. een nietmachine, een wekker, je smartphone).
*  Maak een gedicht waarin je dat voorwerp beschrijft alsof het een mens is / menselijke eigenschappen heeft - minimaal 6 regels
* Aan het eind van de les draag je je gedicht voor.

Slide 33 - Diapositive