23/11 3hfa3 herhaling futur proche + futur simple

futuR
we behandelen twee werkwoordstijden:
futur proche & futur simple

om iets over de toekomstige tijd te kunnen zeggen. 
dat wat lateRRRR gaat gebeuren.

dit is een herhalingsuitleg
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

futuR
we behandelen twee werkwoordstijden:
futur proche & futur simple

om iets over de toekomstige tijd te kunnen zeggen. 
dat wat lateRRRR gaat gebeuren.

dit is een herhalingsuitleg

Slide 1 - Diapositive

In welke tijd staat de zin:
Mais nous avons des invités à Noël!
A
de présent
B
de futur simple
C
de futur proche

Slide 2 - Quiz

le futur proche
révision...

weten jullie nog hoe dat zat?

Slide 3 - Diapositive


de futur proche gebruik je om aan te geven dat je iets nog gaat doen:

ik ga pizza eten
wij gaan huiswerk maken

Slide 4 - Diapositive

je ziet dat we in het Nederlands het werkwoord
gaan
gebruiken in combinatie met een
heel werkwoord

het hele werkwoord is datgene wat je gaat doen (eten, kopen)

voorbeeld: ik ga eten

Slide 5 - Diapositive


In het Frans werkt dat op precies dezelfde manier:
je gebruikt het werkwoord
aller 
en daarbij ook 
een heel werkwoord. (manger, acheter)

net zoals in het Nederlands moet je het werkwoord 
gaan (dus aller)
vervoegen

Slide 6 - Diapositive


ik ga
jij gaat
hij/zij/gaat
wij gaan
jullie gaan/u gaat
zij gaan (mnl mv)
zij gaan (vrl mv)


je vais
tu vas
il/elle va
nous allons
vous allez
ils vont
elles vont

Slide 7 - Diapositive

oefenen met aller
 PRÉSENT

deze vervoegingen moet je uit je hoofd leren

''Ik leg het werkwoord aller uit''

Slide 8 - Diapositive

Zet in de goede vorm:
Tu (aller) à Eindhoven.
A
vais
B
vas
C
va
D
allons

Slide 9 - Quiz

Zet in de goede vorm:
Vous (aller) à Lille.
A
vas
B
allons
C
va
D
allez

Slide 10 - Quiz

Zet in de goede vorm:
Mon père (aller) à Paris.
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 11 - Quiz

Ok!
nu je het werkwoord
aller
kunt vervoegen, kun je de futur proche gaan maken

Slide 12 - Diapositive

hoe je een futur proche maakt:

Slide 13 - Diapositive

let op!
bij het werkwoord "aller" in de futur proche gebeurt er iets vreemds
je vais au cinéma
vais wordt aller
je vais aller au cinéma
(ik ga naar de bioscoop gaan)
In het Nederlands klinkt dit heel raar, maar in het Frans is dit heel normaal....

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

oefenen met futur proche
FUTUR PROCHE

(onderwerp + vorm van aller + hele werkwoord)

''ik ga de futur proche uitleggen''

Slide 16 - Diapositive

Vertaal:
U gaat praten (=parler)

Slide 17 - Question ouverte

Vertaal:
Hij gaat eten (=manger)

Slide 18 - Question ouverte

Vertaal:
Jij gaat geven (=donner)

Slide 19 - Question ouverte

le futur simple
unité 2, apprendre 5

Slide 20 - Diapositive

Le futur simple
  • Om uit te leggen dat iets nog zal gaan gebeuren
  • In het Nederlandse gebruik je: zal of zullen

       "Morgen zal ik vrij zijn"
          =    "Demain je serai libre"

Slide 21 - Diapositive

hoe maak je een futur proche?

Slide 22 - Question ouverte

wat zijn de uitgangen van de futur simple?

Slide 23 - Question ouverte

Le futur simple - stappenplan
regelmatige ww -er, -ir, -re
       1  bepaal wat het hele werkwoord is

       2  eindigt deze op een 'e' haal deze er dan af (bv bij 'vendre')

       3  plak de juiste uitgang van de futur simple er achter 
                                                       (lijkt op avoir)
     

Slide 24 - Diapositive

Herhaling - Le futur simple - uitgangen
Werkwoorden op ir        - op er                   -op re
Je               choisirai          mangerai             prendrai
Tu               choisiras         mangeras            prendras
Il/elle/on  choisira           mangera              prendra
Nous         choisirons      mangerons         prendrons
Vous          choisirez         mangerez           prendrez
Ils                choisiront      mangeront          prendront

Slide 25 - Diapositive

Le futur s.: onregelmatige ww.
  • Bij een aantal werkwoorden is de stam onregelmatig. Het is dus niet het hele werkwoord, maar alleen wat hier vetgedrukt staat:
  • être - je serai
  • avoir - j'aurai
  • faire - je ferai
  • aller - j'irai

Slide 26 - Diapositive

Futur simple: Hoe ziet dat er uit?
Bij être (=zijn) kan je in je boek zien dat de stam 'ser' is: de uitgang staat namelijk achter deze letters. Onregelmatige stam.
Als je wilt weten hoe je zegt 'hij zal zijn', ziet dat er zo uit:
Hij = il 
stam = ser
uitgang bij 'il' = a
onderwerp + stam + uitgang --> il + ser + a =       il  sera

Slide 27 - Diapositive

Futur simple: Hoe ziet dat er uit?
Bij aller (gaan) kan je in je boek zien dat de stam 'ir' is: de uitgang staat namelijk achter deze letters. Onregelmatige stam.
Als je wilt weten hoe je zegt 'hij zal maken', ziet dat er zo uit:
Jij = tu
stam = ir
uitgang bij 'tu' = as
onderwerp + stam + uitgang -->    tu + ir + as   =  tu iras 

Slide 28 - Diapositive

oefenen met futur
FUTUR (SIMPLE)

(onderwerp  + hele werkwoord + uitgangen avoir)

''ik zal de futur simple uitleggen''

Slide 29 - Diapositive

Verbes en -ir
Welke vormen zijn correct van de futur simple?
A
Je partirai
B
Je partais
C
Nous partiron
D
Nous partirons

Slide 30 - Quiz

Verbes en -er
Welke vormen zijn correct van de futur simple?
A
Nous parlerons
B
Il parlait
C
Je chanterais
D
Je chanterai

Slide 31 - Quiz

Verbes en -re
Welke vormen zijn correct van de futur simple?
A
Je vendra
B
Nous vendron
C
Elle vendrai
D
Ils vendront

Slide 32 - Quiz

Verber irréguliers
Welke vormen zijn correct van de futur simple?
A
j'aura
B
nous auront
C
tu auras
D
j'auras

Slide 33 - Quiz

Zet in de futur simple
Je/j (être)
A
je serai
B
j'étais
C
je serais
D
j'ai été

Slide 34 - Quiz

Zet in de futur simple
Il (chanter)
A
il chante
B
il chantais
C
il va chanter
D
il chantera

Slide 35 - Quiz

Vul de juiste vertaling in van de futur. Gebruik de gegeven werkwoorden:
aller | apprendre | faire | regretter

Jij zult spijt hebben van = ...
timer
1:00

Slide 36 - Question ouverte

Vul de juiste vertaling in van de futur. Gebruik de gegeven werkwoorden:
aller | apprendre | faire | regretter

de leerlingen zullen leren = ...
timer
1:00

Slide 37 - Question ouverte

Geef aan hoe goed jij nu de futur (simple) beheerst
0100

Slide 38 - Sondage

In welke tijd staat de zin:
Salut! Je vais partir maintenant à la maison
A
de présent
B
de futur simple
C
de futur proche

Slide 39 - Quiz

au travail ! 
Aan de slag met de opdrachten uit de planner of werken aan het boekje over Frans in de bovenbouw (it's).

- Je mag met elkaar overleggen
- Je krijgt de tijd tot het einde van de les
- Ik en je boek zijn er voor hulp
- Je mag met oortjes in werken

!! on fera les exercices 18, 20 et 21 pendant le cours de mercredi 24/11.

Slide 40 - Diapositive