Vwo 4 herhaling le futur proche et simple

Bonjour

1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Bonjour

Slide 1 - Diapositive

vertaal: ongeveer

Slide 2 - Question ouverte

vertaal: vergeten

Slide 3 - Question ouverte

vertaal: de wijk

Slide 4 - Question ouverte

vertaal: de toestemming

Slide 5 - Question ouverte

vertaal: zich bevinden

Slide 6 - Question ouverte

Les objectifs de ce cours
Je kent de futur simple (toekomende tijd) en kan deze toepassen.
Je kent de futur proche.

Slide 7 - Diapositive

le futur proche
herhaling

Slide 8 - Diapositive

de futur proche gebruik je om aan te geven dat je iets nog gaat doen:
ik ga pizza eten
wij gaan huiswerk maken

Slide 9 - Diapositive

je ziet dat we in het Nederlands het werkwoord
gaan
gebruiken in combinatie met een
heel werkwoord

het hele werkwoord is datgene wat je gaat doen

Slide 10 - Diapositive

In het Frans werkt dat op precies dezelfde manier:
je gebruikt het werkwoord
aller
en daarbij ook 
een heel werkwoord.

net zo als in het Nederlands moet je het werkwoord 
gaan
vervoegen
Hoe vervoeg je het werkwoord aller?

Slide 11 - Diapositive

Zet in de goede vorm:
Tu (aller) à Eindhoven.
A
vais
B
vas
C
va
D
allons

Slide 12 - Quiz

Zet in de goede vorm:
Vous (aller) à Lille.
A
vas
B
allons
C
va
D
allez

Slide 13 - Quiz

Zet in de goede vorm:
Mon père (aller) à Paris.
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 14 - Quiz

ik ga
jij gaat
hij gaat
zij gaat
wij/we gaan
u gaat/jullie gaan
zij gaan
nous allons
tu vas
ils vont
vous allez
on va
elles vont
je vais
il va
elle va

Slide 15 - Question de remorquage

futur proche

Slide 16 - Diapositive

let op!
bij het werkwoord "aller" gebeurt er iets vreemds
je vais au cinéma
vais wordt aller
je vais aller au cinéma
(ik ga naar de bioscoop gaan)
In het Nederlands klinkt dit heel raar, maar in het Frans is dit heel normaal....

Slide 17 - Diapositive

Vertaal:
U gaat praten

Slide 18 - Question ouverte

Vertaal:
Hij gaat eten.

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal:
Jij gaat geven.

Slide 20 - Question ouverte

Slide 21 - Diapositive

Le futur simple
  • Om uit te leggen dat iets nog zal gaan gebeuren
  • In het Nederlandse gebruik je: zullen

       "Morgen zal ik vrij hebben: dan is het zaterdag"
       "Demain je serai libre: ce sera samedi"

Slide 22 - Diapositive

wat zijn de uitgangen van de futur simple?

Slide 23 - Question ouverte

Le futur simple - de uitgangen
Werkwoorden op ir        - op er                   -op re
Je               choisirai          mangerai             prendrai
Tu               choisiras         mangeras            prendras
Il/elle/on  choisira           mangera              prendra
Nous         choisirons      mangerons         prendrons
Vous          choisirez         mangerez           prendrez
Ils                choisiront      mangeront          prendront

Slide 24 - Diapositive

vervoegen : welke stappen neem je?

Slide 25 - Question ouverte

Le futur simple - stappenplan
regelmatige ww er, ir, re
       1 - bepaal wat het hele werkwoord is
       2 - eindigt deze op een 'e' haal deze er dan af
       3 - plak de juiste uitgang van de futur er achter
     

Slide 26 - Diapositive

Le futur simple: onregelmatige ww.
  • Bij zes werkwoorden is de stam onregelmatig
  • être - je serai
  • avoir - j'aurai
  • faire - je ferai
  • aller - j'irai
  • pouvoir - je pourrai
  • voir - je verrai

Slide 27 - Diapositive

welke onregelmatige werkwoorden zijn er?

Slide 28 - Question ouverte

In welke tijd staat de zin:
Mais nous avons des invités à Noël!
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 29 - Quiz

Exercice: in welke tijd staat de zin:
Monique et Christian sont partis à Strasbourg
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 30 - Quiz

In welke tijd staat de zin:
À Noël nous pourrons partir faire du ski si tu veux
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 31 - Quiz

In welke tijd staat de zin:
Salut! Je vais partir maintenant à la maison
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 32 - Quiz

Verbes en -ir
Welke vormen zijn correct van de futur simple?
A
Je partirai
B
Je partais
C
Nous partiron
D
Nous partirons

Slide 33 - Quiz

Verbes en -er
Welke vormen zijn correct van de futur simple?
A
Nous parlerons
B
Il parlait
C
Je chanterais
D
Je chanterai

Slide 34 - Quiz

Verbes en -re
Welke vormen zijn correct van de futur simple?
A
Je vendrai
B
Nous vendrons
C
Elle vendrai
D
Ils vendront

Slide 35 - Quiz

Imaginez-vous que vous aurez 1000 euros pour un weekend à l’étranger. Que ferez-vous ?
où vas-tu ? qu’est-ce que tu feras ? etc.
Écrivez 10 phrases en utilisant le futur simple


Slide 36 - Diapositive