ch3 bron c futur proche futur simple

Bonjour

1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Bonjour

Slide 1 - Diapositive

vertaal: natuurkunde

Slide 2 - Question ouverte

vertaal: ik wil zeggen

Slide 3 - Question ouverte

vertaal: het woord

Slide 4 - Question ouverte

vertaal: Wat is je lievelingsvak?

Slide 5 - Question ouverte

vertaal: In welke vakken ben je goed?

Slide 6 - Question ouverte

Les objectifs de ce cours
Je kent de futur simple (toekomende tijd) en kan deze toepassen.
Je kent de futur proche.

Slide 7 - Diapositive

le futur proche
herhaling

Slide 8 - Diapositive

de futur proche gebruik je om aan te geven dat je iets nog gaat doen:
ik ga pizza eten
wij gaan huiswerk maken

Slide 9 - Diapositive

je ziet dat we in het Nederlands het werkwoord
gaan
gebruiken in combinatie met een
heel werkwoord

het hele werkwoord is datgene wat je gaat doen

Slide 10 - Diapositive

In het Frans werkt dat op precies dezelfde manier:
je gebruikt het werkwoord
aller
en daarbij ook 
een heel werkwoord.

net zo als in het Nederlands moet je het werkwoord 
gaan
vervoegen

Slide 11 - Diapositive

Hoe gaat dat dan?
kijk maar naar het volgende filmpje en dan weet je het vast wel weer  duidelijk

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Zet in de goede vorm:
Tu (aller) à Eindhoven.
A
vais
B
vas
C
va
D
allons

Slide 14 - Quiz

Zet in de goede vorm:
Vous (aller) à Lille.
A
vas
B
allons
C
va
D
allez

Slide 15 - Quiz

Zet in de goede vorm:
Mon père (aller) à Paris.
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 16 - Quiz

ik ga
jij gaat
hij gaat
zij gaat
wij/we gaan
u gaat/jullie gaan
zij gaan
nous allons
tu vas
ils vont
vous allez
on va
elles vont
je vais
il va
elle va

Slide 17 - Question de remorquage

Ok!
nu je het werkwoord
aller
kunt vervoegen, kun je de futur proche gaan maken

Slide 18 - Diapositive

futur proche

Slide 19 - Diapositive

let op!
bij het werkwoord "aller" gebeurt er iets vreemds
je vais au cinéma
vais wordt aller
je vais aller au cinéma
(ik ga naar de bioscoop gaan)
In het Nederlands klinkt dit heel raar, maar in het Frans is dit heel normaal....

Slide 20 - Diapositive

Vertaal:
U gaat praten

Slide 21 - Question ouverte

Vertaal:
Hij gaat eten.

Slide 22 - Question ouverte

Vertaal:
Jij gaat geven.

Slide 23 - Question ouverte

Le futur simple
  • Lees de uitleg op bladzijde 38 (Ik deel hem in de Meet)


Slide 24 - Diapositive

Wanneer gebruik je de futur simple?

Slide 25 - Question ouverte

Le futur simple
  • Om uit te leggen dat iets nog zal gaan gebeuren
  • In het Nederlandse gebruik je: zullen

       "Morgen zal ik vrij hebben: dan is het zaterdag"
       "Demain je serai libre: ce sera samedi"

Slide 26 - Diapositive

wat zijn de uitgangen van de futur simple?

Slide 27 - Question ouverte

Le futur simple - de uitgangen
Werkwoorden op ir        - op er                   -op re
Je               choisirai          mangerai             prendrai
Tu               choisiras         mangeras            prendras
Il/elle/on  choisira           mangera              prendra
Nous         choisirons      mangerons         prendrons
Vous          choisirez         mangerez           prendrez
Ils                choisiront      mangeront          prendront

Slide 28 - Diapositive

Le futur simple - stappenplan
regelmatige ww er, ir, re
       1 - bepaal wat het hele werkwoord is
       2 - eindigt deze op een 'e' haal deze er dan af
       3 - plak de juiste uitgang van de futur er achter
     

Slide 29 - Diapositive

welke onregelmatige werkwoorden zijn er?

Slide 30 - Question ouverte

Le futur simple: onregelmatige ww.
  • Bij zes werkwoorden is de stam onregelmatig
  • être - je serai
  • avoir - j'aurai
  • faire - je ferai
  • aller - j'irai
  • pouvoir - je pourrai
  • voir - je verrai

Slide 31 - Diapositive

In welke tijd staat de zin:
Mais nous avons des invités à Noël!
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 32 - Quiz

Exercice: in welke tijd staat de zin:
Monique et Christian sont partis à Strasbourg
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 33 - Quiz

In welke tijd staat de zin:
Salut! Je vais partir maintenant à la maison
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 34 - Quiz

Verbes en -ir
Welke vormen zijn correct van de futur simple?
A
Je partirai
B
Je partais
C
Nous partiron
D
Nous partirons

Slide 35 - Quiz

Verbes en -er
Welke vormen zijn correct van de futur simple?
A
Nous parlerons
B
Il parlait
C
Je chanterais
D
Je chanterai

Slide 36 - Quiz

Verbes en -re
Welke vormen zijn correct van de futur simple?
A
Je vendrai
B
Nous vendrons
C
Elle vendrai
D
Ils vendront

Slide 37 - Quiz

Au travail!
Faire: ex. 13 et 14 (licentie)
apprendre: Voc. A+B et grammaire C

Slide 38 - Diapositive