Herhaling 7.3 en 7.5

  • En je kan deze begrippen toepassen.
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 6 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

  • En je kan deze begrippen toepassen.

Slide 1 - Diapositive

Herhaling: welke stoffen worden doorgelaten door het celmembraan, en welke niet?
A
CO2 en Zuurstof en glucose niet, H2O wel
B
Zuurstof en CO2 wel, glucose niet
C
Zuurstof en CO2 niet, glucose wel
D
Zuurstof wel, CO2 en glucose niet

Slide 2 - Quiz

Slide 3 - Diapositive

Waaruit bestaat een celmembraan voornamelijk?
A
Eiwitten
B
Cholesterol
C
Fosfolipiden
D
Dekweefsel

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Dus: transport van stoffen van een hoge concentratie naar een lage concenratie kost geen energie (passief) en transport van stoffen van een hoge naar een lage concentratie kost wel energie (actief)

Slide 7 - Diapositive

Actief transport kost dus energie, maar is soms nodig. Kan de cel ook zuurstof actief naar binnen transporteren?
A
Ja, want het is van belang voor de cel om voldoende zuurstof binnen te krijgen
B
Nee, want zuurstof is er altijd wel voldoende dus is het niet nodig om dit extra naar binnen te halen
C
Ja, want voor transport van zuurstof zijn er transporteiwitten nodig
D
Nee, want zuurstof komt de cel binnen via diffusie en niet via transporteiwitten

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Diapositive

1

Slide 10 - Vidéo

03:46
fagocytose = endocytose 
(in je boek noemen ze het dus endocytose)

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Osmotische waarde
Dus de concentratie van alle opgeloste stoffen samen (in de cel zijn dat vooral zouten, suikers en eiwitten)

Slide 14 - Diapositive

de osmotische waarde van zuiver water is ......... ten opzichte van een zoutoplossing
A
Hypertoon
B
Hypotoon
C
Isotoon

Slide 15 - Quiz

Op het moment dat de omgeving een hogere osmotische waarde heeft noem je dit ....
A
hypotoon
B
isotoon
C
hypertoon

Slide 16 - Quiz


Een plantencel wordt in een oplossing
gelegd. Is deze oplossing isotoon,
hypertoon of hypotoon ten opzichte
van de plantencel?
A
isotoon
B
hypertoon
C
hypotoon

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

2

Slide 21 - Vidéo

04:10
Waar komt dat water vandaan?
A
Uit het ei
B
Uit de lucht (suiker trekt water aan)
C
Uit de siroop zelf

Slide 22 - Quiz

04:34
'Hypertoon' staat bij het linker glas. Wat is er hypertoon? En wat betekent dat?
A
De inhoud van het ei is hypertoon; dat betekent minder opgeloste stoffen
B
De inhoud van het ei is hypertoon; dat betekent meer opgeloste stoffen
C
De inhoud van het glas is hypertoon; dat betekent minder opgeloste stoffen
D
De inhoud van het glas is hypertoon; dat betekent meer opgeloste stoffen

Slide 23 - Quiz

3

Slide 24 - Vidéo

00:56
Je ziet dat het pantoffeldiertje een vacuole heeft die steeds volloopt en dan samentrekt. Waarom doet ie dat?
A
omdat er door diffusie water de cel in stroomt
B
omdat er door osmose water de cel in stroomt
C
omdat er door diffusie water de cel uit stroomt
D
omdat er door osmose water de cel uit stroomt

Slide 25 - Quiz

01:20
Het pantoffeldiertje pompt dus water naar buiten. Hij doet dit als het water in zijn omgeving ... is ten opzichte van de celinhoud.
A
isotoon
B
hypertoon
C
hypotoon

Slide 26 - Quiz

01:47
Wanneer je een pantoffeldiertje van slootwater in gedistilleerd water legt, gaan zijn vacuole dan sneller of langzamer kloppen?
A
sneller
B
langzamer
C
even snel, water is water

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Vidéo

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

2

Slide 33 - Vidéo

00:00-00:03
Let op: deze video bevat een grote fout..

Slide 34 - Diapositive

01:11
En, heb je de fout kunnen vinden?

Slide 35 - Question ouverte

Slide 36 - Diapositive

Argumenten tegen

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Vidéo

Slide 39 - Diapositive