2.3 Celmembranen en transport

• Biologie
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Herhaling 2.1 en 2.2

Herhaling 2.1 en 2.2

Herhaling: welk organel bevat DNA en maakt RNA?

1. Mitochondriën
2. Celkern
3. Endoplasmatisch reticulum
4. Ribosomen

In welke BINAS tabel staan de verschillende aminozuren?

In welke BINAS tabel staat een plaatje van DNA / RNA?

Cyanobacteriën zijn autotroof omdat ze

1. chloroplasten bezitten
2. omdat ze met behulp glucose kunnen maken uit water en koolzuurgas.
3. omdat organisch voedsel moeten gebruiken
4. omdat ze ziektes kunnen veroorzaken

Dus... wat zijn mensen? Autotroof of heterotroof? Of soms de ene en soms de andere?

1. Autotroof
2. Heterotroof
3. Soms autotroof sons heterotroof

Herhaling: welk organel maakt eiwitten?

1. Mitochondriën
2. Golgi systeem
3. Endoplasmatisch reticulum
4. Ribosomen

Herhaling: welk organel doet de verbranding en maakt energie vrij voor de cel?

1. Mitochondriën
2. Celmembraan
3. Endoplasmatisch reticulum
4. Lysosoom

Welke eigenschap hoort bij welk organisatieniveau?

Populatie

Organisme

Orgaan

Cel

Is inprenting bij vogels permanent?

Op welke mannen vallen de vrouwen

Hoe wordt urine gemaakt?

Welk effect heeft een hormoon op de verbranding?

2.3 celmembranen en transport

Waaruit bestaat een celmembraan voornamelijk?

1. Eiwitten
2. Cholesterol
3. Fosfolipiden
4. Dekweefsel

Dus: transport van stoffen van een hoge concentratie naar een lage concenratie kost geen energie (passief) en transport van stoffen van een hoge naar een lage concentratie kost wel energie (actief)

03:46

fagocytose = endocytose 

(in je boek noemen ze het dus endocytose)

De vorm van transport links op het plaatje is...

1. Passief transport
2. Diffusie
3. Osmose
4. Actief transport

De vorm van transport rechts op het plaatje is...

1. Passief transport
2. Diffusie
3. Actief transport
4. Gefaciliteerde diffusie

De middelste twee vormen van transport zijn...

1. Passief transport
2. Diffusie
3. Actief transport
4. Gefaciliteerde diffusie

Osmotische waarde

Dus de concentratie van alle opgeloste stoffen samen (in de cel zijn dat vooral zouten, suikers en eiwitten)

de osmotische waarde van zuiver water is ......... ten opzichte van een zoutoplossing

1. Hypertoon
2. Hypotoon
3. Isotoon

Op het moment dat de omgeving een hogere osmotische waarde heeft noem je dit ....

1. hypotoon
2. isotoon
3. hypertoon

Een plantencel wordt in een oplossing
gelegd. Is deze oplossing isotoon,
hypertoon of hypotoon ten opzichte
van de plantencel?

1. isotoon
2. hypertoon
3. hypotoon

00:56

Je ziet dat het pantoffeldiertje een vacuole heeft die steeds volloopt en dan samentrekt. Waarom doet ie dat?

1. omdat er door diffusie water de cel in stroomt
2. omdat er door osmose water de cel in stroomt
3. omdat er door diffusie water de cel uit stroomt
4. omdat er door osmose water de cel in stroomt

01:20

Het pantoffeldiertje pompt dus water naar buiten. Hij doet dit als het water in zijn omgeving ... is ten opzichte van de celinhoud.

1. isotoon
2. hypertoon
3. hypotoon

01:47

Wanneer je een pantoffeldiertje van slootwater in gedistilleerd water legt, gaan zijn vacuole dan sneller of langzamer kloppen?

1. sneller
2. langzamer
3. even snel, water is water

Huiswerk

Maken 4 t/m 8