Spelling B3W2L1

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

Spelling B3W1L3

Bijwoord, zinsdelen, lastige werkwoorden-vragend

Woordsoorten

Je kent de volgende woordsoorten:

- lidwoord                                                               - telwoord

- zelfstandig naamwoord                               - rangtelwoord

- werkwoord                                                          - voorzetsel

- hulpwerkwoord                                                 - voegwoord

- voltooid deelwoord                                         - persoonlijk voornaamwoord

- bijvoeglijk naamwoord                                  - bezittelijk voornaamwoord

- stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Nieuwe woordsoorten

- Bijwoord

Een bijwoord zegt iets over een woord dat geen zelfstandig naamwoord is. Het geeft extra informatie.

"Wouter loopt hard." - hard zegt iets over het werkwoord

"Wouter heeft erg lieve ouders." - erg zegt iets over het bijvoeglijk naamwoord.

Wat is het bijwoord in deze zin?
'Ilse kijkt boos naar haar broer.'

1. boos
2. naar
3. haar
4. broer

Wat is het bijwoord in deze zin?
'Ze heeft erg boze ogen.'

1. ze
2. erg
3. boze
4. ogen

Wat is het bijwoord in deze zin?
'Haar broer lacht zachtjes.'

1. haar
2. broer
3. lacht
4. zachtjes

Wat is het bijwoord in deze zin?
'Je hebt een heel schattige hond.'

1. een
2. heel
3. schattige
4. hond

Wat is het bijwoord in deze zin?
'Haar enorm boze bui is al bijna over.'

1. enorm
2. boze
3. bijna
4. over

Zinsdelen

Je kent de volgende zinsdelen:

- onderwerp

- persoonsvorm

- lijdend voorwerp

Nieuw zinsdeel:

- bepaling van plaats.

Nieuwe zinsdelen

Nieuw zinsdeel: - bepaling van plaats.

Stel de vraag: 

* waar + werkwoordelijk gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)

Voorbeeld:

"Hier zie jij het huis in Wenen."

- Waar zie jij het huis?

Antwoord: in Wenen = bepaling van plaats

'Het woord amfibieën komt van het Griekse woord dubbellevend.'
Wat is het onderwerp in deze zin?

1. het woord amfibieën
2. het Griekse woord
3. dubbellevend

'Hij heeft de kikker gered.'
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

1. heeft
2. heeft de kikker
3. heeft de kikker gered
4. heeft gered

'Hij heeft in Wenen kleurige huizen gebouwd.'
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

1. hij
2. Wenen
3. kleurige huizen
4. heeft gebouwd

'Zou jij in zo'n vrolijk huis van Hundertwasser willen wonen?'
Wat is de bepaling van tijd in deze zin?

1. in zo'n huis
2. huis van Hundertwasser
3. in zo'n vrolijk huis
4. in zo'n vrolijk huis van Hundertwasser

'Zou jij in zo'n vrolijk huis van Hundertwasser willen wonen?'
Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

1. willen
2. willen wonen
3. zou willen wonen
4. zou jij willen wonen

Werkwoorden

Schrijf de goede vorm van 'vinden' op.
Zet het antwoord onder elkaar.
......... je dat leuk?
............ je vriend dat leuk?

Schrijf de goede vorm van 'worden' op.
Zet het antwoord onder elkaar.
......... je al twaalf?
............ je buurjongen al twaalf?

Schrijf de goede vorm van 'houden' op.
Zet het antwoord onder elkaar.
......... je van muziek?
............ je vriendin van muziek?

Luister naar het dictee en 

schrijf de woorden goed op in je schrift.

Maak les 3:

opdracht 1 , 2 en 3