Spelling B3W1L1

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

Spelling B3W1L1

Bijwoord, bepaling van plaats en Latijns voorvoegsel

Woordsoorten

Je kent de volgende woordsoorten:

- lidwoord                                                               - telwoord

- zelfstandig naamwoord                               - rangtelwoord

- werkwoord                                                          - voorzetsel

- hulpwerkwoord                                                 - voegwoord

- voltooid deelwoord                                         - persoonlijk voornaamwoord

- bijvoeglijk naamwoord                                  - bezittelijk voornaamwoord

- stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Nieuwe woordsoorten

- Bijwoord

Een bijwoord zegt iets over een woord dat geen zelfstandig naamwoord is. Het geeft extra informatie.

"Wouter loopt hard." - hard zegt iets over het werkwoord

"Wouter heeft erg lieve ouders." - erg zegt iets over het bijvoeglijk naamwoord.

"De bril wordt erg vuil."
Wat is het bijwoord in deze zin?

"Ik heb goed geleerd vandaag."
Wat is het bijwoord in deze zin?

Twee zinnen. Zegt het bijwoord iets over het werkwoord of over het bijvoeglijk naamwoord? Zet je antwoorden onder elkaar, zonder nummer.
1. Ik loop netjes in de rij. Bijwoord is netjes.
2. Er keken heel veel mensen naar de wedstrijd. Bijwoord is heel.

Zinsdelen

Je kent de volgende zinsdelen:

- onderwerp

- persoonsvorm

- lijdend voorwerp

Nieuw zinsdeel:

- bepaling van plaats.

Nieuwe zinsdelen

Nieuw zinsdeel: - bepaling van plaats.

Stel de vraag: 

* waar + werkwoordelijk gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)

Voorbeeld:

"Hier zie jij het huis in Wenen."

- Waar zie jij het huis?

Antwoord: in Wenen = bepaling van plaats

"De zonnepanelen moeten op het dak liggen."
Wat is de bepaling van plaats?

"De muizen vieren feest op de tafel."
Wat is de bepaling van plaats?

"We gaan meestal op vakantie in Nederland."
Wat is de bepaling van plaats?

Latijns voorvoegsel

Het latijns voorvoegsel is een stukje van het woord dat voor de rest van het woord staat. 

Bijvoorbeeld:

ab - rupt

ad - vocaat

sub - sidie

ob - jectief

In de krant staat een:......
Schrijf op.........

Deze man heeft een ...... met treinen.
Schrijf op.........

De monniken wonen in de ......
Schrijf op.........

Luister naar het dictee en 

schrijf de woorden goed op in je schrift.

Maak les 3:

opdracht 1 , 2 en 3