Herhalen Thema 2

De verkoopprijs van een doosje bonbons is €5.
In een maand worden er 500 doosjes bonbons verkocht.
Men koopt ze in voor €2 per doos. Het bedrijf heeft in totaal €500 aan bedrijfskosten per maand.
Bereken de omzet.
1 / 12
suivant
Slide 1: Question ouverte
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3,4

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

De verkoopprijs van een doosje bonbons is €5.
In een maand worden er 500 doosjes bonbons verkocht.
Men koopt ze in voor €2 per doos. Het bedrijf heeft in totaal €500 aan bedrijfskosten per maand.
Bereken de omzet.

Slide 1 - Question ouverte

Antwoord
De verkoopprijs van een doosje bonbons is €5. In een maand worden er 500 doosjes bonbons verkocht. Men koopt ze in voor €2 per doos. Het bedrijf heeft in totaal €500 aan bedrijfskosten per maand.
Bereken de omzet.
Omzet = P*Q
Omzet = 500 * 5 = EUR 2.500


Slide 2 - Diapositive

De verkoopprijs van een doosje bonbons is €5.
In een maand worden er 500 doosjes bonbons verkocht.
Men koopt ze in voor €2 per doos. Het bedrijf heeft in totaal €500 aan bedrijfskosten per maand.
Bereken de brutowinst. De omzet = EUR 2.500

Slide 3 - Question ouverte

Antwoord
De verkoopprijs van een doosje bonbons is €5. In een maand worden er 500 doosjes bonbons verkocht. Men koopt ze in voor €2 per doos. Het bedrijf heeft in totaal €500 aan bedrijfskosten per maand.
Bereken de brutowinst: Brutowinst = Omzet - Inkoop
Omzet = 500 * 5 = EUR 2.500
Inkoop = 500 * 2 = EUR 1.000
Brutowinst = 2.500 - 1.000 = 1.500


Slide 4 - Diapositive

De verkoopprijs van een doosje bonbons is €5.
In een maand worden er 500 doosjes bonbons verkocht.
Men koopt ze in voor €2 per doos. Het bedrijf heeft in totaal €500 aan bedrijfskosten per maand.
Bereken de nettowinst. De brutowinst = EUR 1.500

Slide 5 - Question ouverte

Antwoord
De verkoopprijs van een doosje bonbons is €5. In een maand worden er 500 doosjes bonbons verkocht. Men koopt ze in voor €2 per doos. Het bedrijf heeft in totaal €500 aan bedrijfskosten per maand.
Bereken de Nettowinst =  Brutowinst - alle andere kosten

Netto winst = 1.500 - 500 = EUR 1.000


Slide 6 - Diapositive

Noem het belangrijkste verschil tussen een eenmanszaak en een NV

Slide 7 - Question ouverte

Antwoord
Bij een NV is er een scheiding tussen privé en zaak mocht het bedrijf failliet gaan. Bij een eenmanszaak is die scheiding er niet.
Bij een eenmanszaak is er 1 eigenaar bij een NV meerdere

Slide 8 - Diapositive

Wat is het verschil tussen een industriele en een handels-onderneming?
A
industriele onderneming maakt producten
B
Handelsonderneming maakt producten

Slide 9 - Quiz

Wat is het verschil tussen een vereniging en een stichting
A
Een vereniging heeft als doel winst maken
B
Een vereniging heeft leden
C
Een stichting heeft een bestuur
D
Een stichting maakt winst als doel

Slide 10 - Quiz

Welke ondernemingsvormen zijn/is rechtspersonen/een rechtspersoon
A
Stichting
B
BV
C
Eenmanszaak
D
Vennootschap onder Firma

Slide 11 - Quiz

wat is het verschil uit tussen variabele kosten en constante kosten
A
constante kosten zijn afhankelijk van het aantal producten dat wordt gemaakt
B
Variabele kosten zijn afhankelijk van het aantal producten dat wordt gemaakt

Slide 12 - Quiz