meer dan lezen par. 6 feiten, mening, standpunt & argument
Lesdoel
-Ik begrijp de termen: feit, mening (standpunt), argument.
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Lesdoel
-Ik begrijp de termen: feit, mening (standpunt), argument.
Slide 1 - Diapositive
Feiten:
- Kun je bewijzen of controleren.
'Die laptop kost bij Media Markt €450,-.'
- Daarover kun je niet van mening verschillen:
1 + 1 = 2
- Kun je opzoeken.
'Het aantal calorieën in een Snicker is 321.'
Slide 2 - Diapositive
Mening
- Een mening geeft aan wat iemand vindt van iets.
Een ander kan hier heel anders over denken.
'Ik het vak Nederlands heel erg leuk!'
- Een mening is een ander woord voor 'standpunt'.
Slide 3 - Diapositive
Argument
Een mening kun je onderbouwen met argumenten.
Een argument geeft aan waarom je een bepaalde mening hebt.
In een tekst vind je argumenten door te zoeken naar signaalwoorden, zoals want, omdat, namelijk en immers. Achter deze signaalwoorden vind je vaak argumenten die een bepaalde mening onderbouwen.
'Ik vind het belangrijk om mijn huiswerk goed te maken, want ik wil een goed cijfer halen.
Slide 4 - Diapositive
Sommige teksten zijn bedoeld om alleen feiten weer te geven
Welke?
Slide 5 - Diapositive
Andere teksten zijn juist bedoeld om een mening te geven.
Welke?
Slide 6 - Diapositive
Weergeven van feiten:
-Handleiding voor installatie tv-toestel.
-Spelregels.
-Concertprogramma
-Route beschrijving
-Bijsluiter medicijnen
Weergeven van meningen:
-Forum op internet
-Weblog over mijn favoriete popsterren
-Een recensie over een boek of film.
Slide 7 - Diapositive
Objectief
Onderzoek
Er zijn data verzameld.
Feiten (schoolkennis)
Onpartijdig
Het is te controleren.
Subjectief
Mening
Een gevoel
Een ervaring
Niet te controleren.
Slide 8 - Diapositive
Om 12 uur is er een inbraak gepleegd.
A
feit
B
mening
C
argument
Slide 9 - Quiz
Het is het mooiste huis van de straat.
A
feit
B
mening
C
argument
Slide 10 - Quiz
De bewoners waren niet thuis op het moment van de inbraak.
A
feit
B
mening
C
argument
Slide 11 - Quiz
De jongens van de buurt hebben de inbraak waarschijnlijk gepleegd, want zij zijn altijd uit op rottigheid
A
feit met argument
B
mening met argument
Slide 12 - Quiz
Ik vind dat we met z'n allen afval moeten scheiden.
A
feit
B
mening
C
argument
Slide 13 - Quiz
Om je mening / standpunt kracht te geven, gebruik je argumenten.
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quiz
wat is een argument?
A
Een argument is bewijsbaar.
B
Een argument is een reden waarom jij iets vindt.
Slide 15 - Quiz
Verwerkingsopdracht
Maak opdracht 1 van blz. 37/38. Je mag zachtjes overleggen met degene naast je.
Tijd: tot 11:45. Als je klaar bent mag je iets doen voor een ander vak.