M2 NN7 Cursus 5 Grammatica Paragraaf 1 Herhaling leerjaar 1

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, mavo
• Leerjaar 2

Mavo 2 

NN7 Cursus 5 

Paragraaf 1 

Herhaling leerjaar 1

Woordsoorten

Welke woordsoorten ken je nog?

Lesdoel

Aan het eind van de les ken je de volgende woordsoorten:

• werkwoord
• zelfstandig naamwoord
• bijvoeglijk naamwoord
• lidwoord
• voorzetsel

De docent geeft een les aan de fijne klas.

Wat is het woord 'docent'?

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

De docent geeft een les aan de fijne klas.

Wat is het woord 'fijne'?

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

De docent geeft een les aan de fijne klas.

Wat is het woord 'een'?

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

De docent geeft een les aan de fijne klas.

Wat is het woord 'geeft'?

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

De docent geeft een les aan de fijne klas.

Wat is het woord 'les'?

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Aantekeningen

Werkwoorden

Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt. Sommige werkwoorden hebben een onduidelijke betekenis: hebben, kunnen, moeten, mogen, worden, zijn of zullen.

Zo herken je een werkwoord

Een werkwoord kun je vervoegen. Je maakt er dan verschillende werkwoordsvormen van. Bijvoorbeeld krijgen: krijg, krijgt, krijgen, kreeg, kregen, gekregen.

Lidwoorden

Drie lidwoorden (lw): de, het en een. 

Hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord: 

de prijs – een prijs. 

Voorzetsel

Voorzetsels (vz) geven vaak aan:

– een plaats: in / op / naar (de kast)

– een tijd: na / tijdens / in (de pauze)

– een reden of oorzaak: door / vanwege (de regen)

In combinatie met een zelfstandig naamwoord.

Je kunt een voorzetsel voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord zetten:

– naast de kast, voor de pauze, door de regen.

Zelfstandig naamwoord

ZN is een woord voor een mens, dier, plant of ding.

Een naam is ook een zelfstandig naamwoord.

Zo herken je een zelfstandig naamwoord

- Een zn heeft meestal een enkelvoud en een meervoud (vriend – vrienden).

- Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken (vriend – vriendje).

- Je kunt er meestal een lidwoord voor zetten (de vriend, een vriendschap).

Bijvoeglijk naamwoord

Het BN geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord.

Een BN kan vóór of achter het ZN  staan:

            - Dat is een spannende film. / De film is spannend.

Een BN heeft vaak een korte vorm (zonder -e) en een lange vorm (met een -e): 

           - Een spannend boek / een spannende film.

Meestal kun je de ‘trappen van vergelijking’ gebruiken: 

            - Spannend - spannender - spannendst.

De jongen liep naar het witte huis.

Werkwoord

Zelfstandig

naamwoord

Bijvoeglijk

Naamwoord

Voorzetsel

jongen

liep

naar

huis

witte

In de hoge boom zat een zwarte vogel.

Werkwoord

Zelfstandig

naamwoord

Bijvoeglijk

Naamwoord

Voorzetsel

In

hoge

boom

zat

zwarte

vogel

Zelf aan de slag