Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij
Let op:
Leg je leesboek en je laptop (dicht) op tafel
Slide 1 - Diapositive
- Welkom
- Stillezen
- Woordenschat theorie H1 en H2
Doel:
- Je kunt een beeld en een (eventueel) object aangeven in een vergelijking
- Je noemt of de beeldspraak een gewone vergelijking, een metafoor of een personificatie is.
Vandaag in de les:
Slide 2 - Diapositive
Stillezen
timer
7:00
Slide 3 - Diapositive
Wit (= bijvoeglijk naamwoord)
Wat voor vergelijking kun je hiermee bedenken?
bijv. wit als sneeuw
Klein
Start woordenschat
Slide 4 - Diapositive
Werk samen met je buurman of buurvrouw
Schrijf allemaal één bijvoeglijk naamwoord op.
Lees om de beurt je woord voor, bedenk er samen zoveel mogelijk (nieuwe) vergelijkingen bij. Schrijf dit op!
Iedereen komt aan de beurt.
Start woordenschat
timer
2:30
Slide 5 - Diapositive
Wat was de leukste vergelijking die jullie tegen zijn gekomen?
Start woordenschat
Slide 6 - Diapositive
Als je iets vergelijkt, zet je twee dingen naast elkaar:
hetObject en het Beeld
De jongen is zo rood als een kreeft
Het meisje piepte als een muisje
Vergelijkingen
Slide 7 - Diapositive
Om het object en het beeld met elkaar te verbinden, zijn verschillende manieren mogelijk:
Zo ... als een...
Een ..... van een ....
... is net ......
Vergelijkingen
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Question de remorquage
In hoofdstuk 1 ging het over vergelijkingen
Daarmee kon je beeldend duidelijk maken waar je het over hebt.
In Hoofdstuk 2 leer je twee andere manieren waarmee je hetzelfde doel kunt gebruiken, namelijk:
Metafoor en personificatie
Woordenschat H1
Slide 10 - Diapositive
In een vergelijking zaten een beeld en een object
- Van veraf is die rots net een olifant
Bij een metafoor verwijs je naar het object, maar gebruik je alleen het beeld.
- Zullen we die olifant eens beklimmen?
Metafoor
Slide 11 - Diapositive
Je geeft een voorwerp (plant, ding, dier, begrip) menselijke eigenschappen.
- De nacht huiverde na het schot
- De toekomst lacht me tegemoet
Altijd FIGUURLIJK TAALGEBRUIK
Personificatie
Slide 12 - Diapositive
Wat een klier van een vent is die Peter toch!
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
personificatie
Slide 13 - Quiz
Met zo’n diploma gaan alle deuren voor je open.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
personificatie
Slide 14 - Quiz
Mijn fietslampje weigerde dienst.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
personificatie
Slide 15 - Quiz
Ze kreeg een rolberoerte toen ze hoorde dat ze de opdracht met Kees moest doen.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
personificatie
Slide 16 - Quiz
De nieuwe apps gaan als warme broodjes over de toonbank.
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
personificatie
Slide 17 - Quiz
Wat:
woordenschat H1 opdracht 1, 3, (4a en 9)
woordenschat H2 opdracht 1, 3, (4a en 5c)
Wanneer: vandaag af. (vrijdag alles voor toets herhalen)
Waar moet je op letten: Werk heel netjes en raffel het niet af.
Let op: je hoeft dus alleen maar de theorie te kennen (en weten wat de stijlfiguren uit de oefeningen betekenen) en geen woordenlijsten te leren/maken.