V3 week 3

Periode 2 week 3 
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsWOStudiejaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Periode 2 week 3 

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we deze les doen? 
Opdracht 4: fictiemagazine 
Uitleg: samengestelde zinnen herkennen (herhaling) 
Bijzinnen benoemen. 

Slide 2 - Diapositive

In week 4 is de inleverdatum van het fictiemagazine.
Hoe staat het ervoor?
A
Opdracht 1 t/m 3 is af.
B
Ik moet nog beginnen.
C
Ik ben begonnen met opdracht 1 .

Slide 3 - Quiz

OPDRACHT 4: Elevator Pitch 

Slide 4 - Diapositive

Een pitch (‘elevatorpitch’) is een heel kort verhaal (meestal één minuut) waarin je iemand probeert te overtuigen.

Schrijf een korte pitch van vijf tot tien zinnen en beschrijf waarom jij een klasgenoot jouw boek juist wél of juist niet aanraadt.

  •  kijk naar de doelgroep, voor wie is het boek geschikt?
  •  wat voor soort verhaal (spannend, romantisch) 
  •  is de schrijver bekend of juist onbekend
  • makkelijk beschikbaar in bibliotheek (of juist niet)
  • Als je het voorleest, mag het niet langer duren dan één minuut. 
  • Kom snel ter zake, maar heb wel een overtuigend verhaal!

Slide 5 - Diapositive

Keuzeopdracht 

Slide 6 - Diapositive

VOORBEELD CANVA 

Slide 7 - Diapositive

Leerdoelen 
Je leert hoe je hoofd- en bijzinnen herkent.
Je leert hoe je de functie van de bijzin herkent.

Slide 8 - Diapositive

Wat is het verschil tussen redekundig en taalkundig ontleden?

Slide 9 - Question ouverte


De zus van lieke koopt nieuwe bloemen voor haar moeder.

Noteer het onderwerp.

Slide 10 - Question ouverte

De zus van lieke koopt nieuwe bloemen voor haar moeder.

Noteer het lijdend voorwerp

Slide 11 - Question ouverte

De zus van lieke koopt nieuwe bloemen voor haar moeder.

Noteer het meewerkend voorwerp.

Slide 12 - Question ouverte

samengestelde zinnen 
 nevenschikkend, twee hoofdzinnen
neven = naast, dus naast elkaar en even belangrijk
       hoofdzinnen + nevenschikkend voegwoord + hoofdzin(nen)
       (bijv. en, maar, want, of, noch, dus)
Ik hou van spagetti en mijn moeder houdt van pizza. 

 onderschikkend, hoofdzin + bijzin
onder = er onder, minder belangrijk
      hoofdzin + onderschikkend voegwoord + bijzin(nen)
      (bijv. omdat, terwijl, zodra, hoewel)
Ik hou van spagetti, omdat ik het deeg altijd zo lekker vindt .


Slide 13 - Diapositive

Let op: 

Bij hoofdzinnen staat de persoonsvorm altijd direct naast het onderwerp. Bij bijzinnen niet. 

Slide 14 - Diapositive