H3 - Herhaling grammatica en formuleren H2, H3 en H4

Herhaling toetsstof
H2 t/m 4 grammatica zinsdelen en formuleren
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Herhaling toetsstof
H2 t/m 4 grammatica zinsdelen en formuleren

Slide 1 - Diapositive

Toetsstof
H2: Samentrekkingen en samentrekkingen controleren
H3: Verwijzen en fouten met verwijswoorden
H4: Beknopte bijzin en beknopte bijzin controleren

Slide 2 - Diapositive

H2 Samentrekkingen
Niveaus
  • woordniveau – op de plaats van het samengetrokken woorddeel wordt een streepje geschreven:
keukenstoel en -tafel; zon- en feestdagen;
  • woordgroepsniveau – binnen een woordgroep worden een of meer hele woorden weggelaten:
dure ringen en (-) armbanden; hoge (-) en lage bergen;
  • zinsniveau – een of meer zinsdelen (ow, lv, mv, bwb enz.) die twee keer voorkomen, worden weggelaten:
– Iris volleybalt op zaterdag en Peter (-) op zondag.
– Je wilt (-) en krijgt een leuk cadeautje.



Slide 3 - Diapositive

Mijn moeder haalt op zondag altijd verse pistoletjes en croissants.
A
Woordniveau
B
Woordgroepsniveau
C
Zinsniveau

Slide 4 - Quiz

Mijn moeder haalt op zondag altijd verse pistoletjes en croissants.
A
Voorwaartse samentrekking
B
Achterwaartse samentrekking

Slide 5 - Quiz

Samentrekkingen controleren
  1. Noteer de woorden die in het tweede deel van de zin weggelaten zijn.
  2. Bepaal de functie (welk zinsdeel of welke woordsoort), de betekenis en het getal van de samengetrokken woorden in het eerste deel van de zin.
  3. Bepaal de functie, de betekenis en het getal van de weggelaten woorden in het tweede deel van de zin.
  4. Controleer of de functie, de betekenis en het getal in beide gevallen hetzelfde zijn. Zo ja, dan is de samentrekking correct.
  5. Als er sprake is van een foutieve samentrekking, plaats je de ten onrechte weggelaten woorden alsnog in het tweede deel van de zin.




Slide 6 - Diapositive

Voorbeeld

Tabitha heeft hoge cijfers, maar er ook hard voor gewerkt.
Weggelaten: Tabitha; heeft
Tabitha = ow (enk); heeft = pv (enk) in het wg heeft → zww
Tabitha = ow (enk); heeft = pv (enk) in het wg heeft gewerkt → hww
Tabitha – correct; heeft – fout
Verbetering: Tabitha heeft hoge cijfers, maar heeft er ook hard voor gewerkt.





Slide 7 - Diapositive

Uitleg (in)congruentie 
1. Wat is congruentie?
De persoonsvorm past bij het onderwerp van een zin.

2. Wat is dan incongruentie?
Onjuiste samenhang tussen de persoonsvorm en het onderwerp in de zin (op het gebied van getal of persoon). 

Slide 8 - Diapositive

Dit soort vragen worden heel vaak gesteld.
A
Deze zin is congruent.
B
Deze zin is niet congruent.

Slide 9 - Quiz

Een stelletje oproerkraaiers heeft gisteren de politie belaagd.
A
Deze zin is congruent.
B
Deze zin is niet congruent.

Slide 10 - Quiz

Verwijswoord controleren op
  • geslacht (mannelijk, vrouwelijk, onzijdig)
  • functie (lijd. vw; meew. vw) 
  • persoon of ding


Slide 11 - Diapositive

Het meisje....ik zag, had de allernieuwste iPhone
A
wat
B
dat
C
die

Slide 12 - Quiz

De agent ... zoveel klachten waren, is ontslagen
A
over wie
B
waarover
C
die

Slide 13 - Quiz

De bibliotheek had ... leden de nieuwe tarieven doorgegeven.
A
zijn
B
haar

Slide 14 - Quiz

Als je dit formulier hebt ingevuld, moet je ... terugsturen.
A
hem
B
het

Slide 15 - Quiz

Stappenplan beknopte bijwoordelijke bijzinnen

1. Wat is de hoofd- en wat is de bijzin?

2. Wat is het onderwerp van de hoofdzin?

3. Komt het onderwerp van de hoofdzin overeen met het 'denkbeeldige' onderwerp van de bijzin? 


ja = ok                                              nee = zin verbeteren




Slide 16 - Diapositive

Lekker in onze stoelen liggend, dronken we het koude bier.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

juist
Het onderwerp in beide zinnen is 'we'

Slide 18 - Diapositive

Na fraude te hebben geconstateerd, werd de boekhouder direct ontslagen.
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quiz

onjuist

De boekhouder = onderwerp in de hoofdzin, maar niet het verzwegen onderwerp uit de beknopte bijzin.


Goed = Nadat men fraude had geconstateerd, werd de boekhouder direct ontslagen.

Slide 20 - Diapositive

In kennelijke staat van dronkenschap verkerend, vond de agent hem in de goot.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quiz

onjuist

De agent = onderwerp in de hoofdzin, maar waarschijnlijk niet het verzwegen onderwerp uit de beknopte bijzin.


In kennelijke staat van dronkenschap verkerend, werd hij door de agent in de goot gevonden.

Slide 22 - Diapositive

Zijn vriendin uitzwaaiend, verdween de bus uit het zicht.
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quiz

onjuist

 De bus = onderwerp in de hoofdzin, maar niet het verzwegen onderwerp uit de beknopte bijzin. 


Terwijl hij zijn vriendin uitzwaaide, verdween de bus uit het zicht.

Slide 24 - Diapositive