leesvaardigheid

Leesvaardigheid
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 40 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Leesvaardigheid

Slide 1 - Diapositive

1.2 Informatieve tekst
IN DEZE PARAGRAAF LEER JE:
• hoe je open vragen en meerkeuzevragen aanpakt;
• leesstrategieën toepassen;
• de functies van de inleiding en het slot herkennen;
• een tussenkop boven een tekstdeel kiezen;
• de hoofdgedachte van een tekst bepalen;
• tekstverbanden en signaalwoorden herkennen;
• het tekstdoel bepalen.

Slide 2 - Diapositive

MEERKEUZEVRAGEN op eindexamen
  • Veel vragen meerkeuzevragen met meestal vier antwoordmogelijkheden
  • Antwoorden in alfabetische volgorde
(Het is dus niet vreemd als het antwoord twee of drie keer
achter elkaar C of D is.)

Slide 3 - Diapositive

Stappenplan meerkeuzevragen
1 Lees de vraag en bedenk zelf het antwoord. Kijk of jouw antwoord bij de
antwoordmogelijkheden staat.
2 Twijfel je over het antwoord? Streep de antwoorden weg die zeker niet goed zijn. Kies het antwoord dat het meest op jouw antwoord lijkt.
3 Sla eventueel een vraag over. Door verder te werken krijg je beter zicht op de tekst. Beantwoord als je bij de laatste vraag van een tekst bent, de vragen die je hebt overgeslagen.
4 Twijfel je nog steeds? Ga af op je eerste indruk.
5 Vul altijd een antwoord in. Geen antwoord geven is zeker fout.

Slide 4 - Diapositive

OPEN VRAGEN
Naast meerkeuzevragen bevat elk examen ook een aantal open vragen. 
Op deze vragen moet je zelf een antwoord bedenken.

Bijvoorbeeld blz 23 vragen 3A+C

Slide 5 - Diapositive

Stappenplan open vragen
1 Lees de vraag goed. Markeer eventueel wat je precies moet doen.
2 Kijk goed naar welk deel van de tekst de vraag verwijst: soms moet je iets uit een bepaalde alinea noteren.
3 Moet je een zin citeren? Neem de eerste twee en de laatste twee woorden van de zin letterlijk over uit de tekst en zet deze tussen aanhalingstekens. Noteer het regelnummer erachter.
4 Vergelijk je antwoord met de vraag. Sluit je antwoord goed op de vraag aan?

Slide 6 - Diapositive

OPEN VRAGEN
Tip: Tijdens het examen mag je je woordenboek gebruiken. Als je de betekenis van een
belangrijk woord niet kent, zoek het dan even op!

Slide 7 - Diapositive

Tips voor verkennend lezen
1 Bekijk de titel en de kopjes van de tekst. Zo krijg je een eerste aanwijzing over het onderwerp.
2 Markeer een of twee belangrijke zinnen in de eerste en de laatste alinea. Zo krijg je een betere indruk van de inhoud en het tekstdoel van de tekst.
3 Markeer de beginzinnen van de overige alinea’s. Zo krijg je een indruk van de inhoud van de tekst.
4 Markeer signaalwoorden aan het begin van een alinea. Zo krijg je een idee over de opbouw van de tekst.

Slide 8 - Diapositive

opbouw tekst
driedeling
Inleiding- kern- slot. De laatste alinea rondt de tekst af. ( samenvatting of conclusie )
tweedeling
Inleiding- kern. In de laatste alinea wordt nog nieuwe informatie gegeven. 

Slide 9 - Diapositive

FUNCTIES VAN DE INLEIDING EN HET SLOT

Slide 10 - Diapositive

Mogelijke functies van de inleiding
  • onderwerp
  • aanleiding
  • centrale vraag
  • mening
  • samenvatting 
  • personen introduceren
  • voorbeeld

Een inleiding kan meer dan één functie hebben. Elke inleiding probeert de aandacht van de
lezer te trekken.

Slide 11 - Diapositive

Mogelijke functies van het slot
  • conclusie 
  • samenvatting
  • advies 
  • waarschuwing 
  • toekomstverwachting 
  • Nieuw gegeven toevoegen

Ook een slot kan meer dan één functie hebben.

Slide 12 - Diapositive

OPBOUW VAN DE KERN

  • Bestaat uit meerdere alinea's
  •  Kernzin ( 1e, laatste of 2e zin )
  • Tekstverbanden tussen alinea’s of groepjes alinea’s (zie ook bladzijde 35)

Slide 13 - Diapositive

Stappenplan kopje kiezen

1 Lees de vraag. Over welke alinea(’s) gaat het?
2 Lees de betreffende alinea(’s). Markeer de kernzin(nen).
3 Gaat het om meerdere alinea’s? Bedenk wat het deelonderwerp van deze alinea’s is. Dit
deelonderwerp staat vaak in het kopje.
4 Bedenk zelf welk kopje het best past bij de alinea(’s). Kijk of jouw antwoord bij de
antwoordmogelijkheden staat.
5 Twijfel je over het antwoord? Streep de antwoorden weg die minder goed zijn.
Bijvoorbeeld omdat een kopje niet over het betreffende deel van de tekst gaat.

Slide 14 - Diapositive

OPBOUW VAN DE KERN

In examenopdrachten kom je vaak het volgende vraagtype tegen:
Welk kopje geeft het best de inhoud weer van de alinea’s x en x?

De vraag kan over één alinea gaan, maar meestal gaat een vraag over twee of drie alinea’s die samen een deelonderwerp vormen.

Slide 15 - Diapositive

Vervolg: kopje kiezen
In examenopdrachten wordt de vraag soms ook andersom gesteld:
Gebruik onderstaande informatie voor het beantwoorden van vraag 3.
De tekst is te verdelen in drie delen met de volgende kopjes:
1 Zoveel mensen, zoveel smaken?
2 Onderzoek naar schoonheidsprincipes
3 Vernieuwing en meerwaarde
Bij welke alinea begint deel 2?
Bij welke alinea begint deel 3?
Ook voor dit vraagtype markeer je de kernzinnen van de alinea’s. Bedenk vervolgens welke
alinea’s het best passen bij de kopjes.

Slide 16 - Diapositive

De hoofdgedachte bepalen
De hoofdgedachte van een tekst is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt. 
Je vindt het onderwerp bijna altijd in de titel of in de inleiding van een tekst.

De hoofdgedachte= een samenvatting in één zin!

Slide 17 - Diapositive

De hoofdgedachte bepalen
1 Lees de titel en de inleiding.
2 Bepaal het onderwerp van de tekst.
3 Bedenk wat de tekst je vertelt over dit onderwerp:
• bij een informatieve tekst: wat is de belangrijkste informatie?
• bij een betogende tekst: wat vindt de schrijver van het onderwerp?
4 Formuleer de hoofdgedachte in één zin of kies het antwoord dat de hoofdgedachte het best beschrijft.

Slide 18 - Diapositive

Tips om het juiste antwoord te kiezen
1 Kijk of het onderwerp van de tekst in het antwoord staat. Zo nee, dan is het antwoord fout.
2 Kijk of het antwoord over de héle tekst gaat. Gaat het antwoord alleen over een deel van de tekst, dan is het antwoord fout.
3 Kijk of het antwoord specifiek is. Is het antwoord te algemeen, dan is het antwoord meestal fout.

Slide 19 - Diapositive

Tekstverbanden: verbonden woorden, zinnen of alinea's
Hoe bepaal je het juiste verband?
1. Kijk naar signaalwoorden
2. Kijk naar de tekst zelf: 
- Functie alinea('s) t.o.v. andere alinea('s)? ( bijv. argument, reden, oorzaak, tegenovergestelde )
- Met welk signaalwoord kún je de alinea's aan elkaar verbinden

Slide 20 - Diapositive

Tekstverbanden
Zie schema boek blz 35 

Slide 21 - Diapositive

Het tekstdoel bepalen
De tekstdoelen:
- informeren
- amuseren
- overtuigen
- activeren

Slide 22 - Diapositive

Het tekstdoel bepalen
Vaak heeft een tekst meer dan één tekstdoel. 
Bijvoorbeeld: Een schrijver van een betoog wil de lezer bijvoorbeeld overtuigen
van zijn mening (zijn hoofddoel), maar dat doet hij onder meer door informatie te geven.

In examens kun je twee soorten vragen tegenkomen:
1 Wat is het voornaamste doel van de schrijver met deze tekst?
Je noteert het hoofddoel.
2 Wat zijn de belangrijkste doelen van de schrijver met deze tekst?
Je moet meestal kiezen uit vier tweetallen. Bedenk dan eerst wat het hoofddoel is, en
streep de tweetallen zonder dit doel weg.

Slide 23 - Diapositive

TIPS VOOR LEESVAARDIGHEID IN HET CE
1 Lees de vragen goed. Markeer verwijzingen of belangrijke woorden.
2 Lees de tekst verkennend.
3 Markeer belangrijke zinnen en/of woorden:
• de belangrijkste zinnen in de inleiding en het slot;
• de beginzinnen van de alinea’s;
• signaalwoorden.

Slide 24 - Diapositive

TIPS VOOR LEESVAARDIGHEID IN HET CE
4 Lees de tekst nauwkeurig. Wil je niet de hele tekst lezen? 
    Ga verder met tip 5.
5. Beantwoord de vragen. Naar welke alinea(’s) verwijst de vraag? Lees deze alinea(’s) nauwkeurig.
6 Controleer tot slot je antwoorden.
• Sluiten je antwoorden bij open vragen precies aan op de vraag?
• Heb je alle vragen beantwoord?

Slide 25 - Diapositive

1.3 samenvatten
IN DEZE PARAGRAAF LEER JE:
• hoofd- en bijzaken herkennen;
• onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken;
• hoofdzaken ordenen.

Slide 26 - Diapositive

1.3 samenvatten
Waarom is het handig om goed te kunnen samenvatten?

Hoe pak jij dat aan?

Slide 27 - Diapositive

1.3 samenvatten
HOOFD- EN BIJZAKEN:
Niet alle informatie in een tekst is even belangrijk.
De belangrijkste informatie= de hoofdzaak.

Waar te vinden??
  • 1e alinea
  • laatste alinea 
  • kernzinnen (meestal 1e of laatste zin alinea )


Slide 28 - Diapositive

1.3 samenvatten
De minder belangrijke informatie= bijzaken. 

In alinea’s zijn dat de zinnen die een toelichting zijn op de kernzin. 

In een samenvatting kun je die toelichting
weglaten.

Slide 29 - Diapositive

Samenvattingsvragen CE
Tijdens het CE moet je onder andere vragen bij leesteksten beantwoorden. Sommige vragen gaan over samenvatten.
Deze vragen toetsen of je:
• hoofdzaken in een tekst kunt herkennen;
• hoofdzaken van bijzaken kunt onderscheiden;
• tekstgedeelten in de juiste volgorde kunt zetten.

Slide 30 - Diapositive

Samenvattingsvragen CE
De examenvragen over samenvatten kunnen verschillende vormen hebben:
meerkeuzevragen: je moet één of meerdere antwoorden kiezen (zie paragraaf 1.2);
volgordevragen: je moet de antwoorden in de juiste volgorde zetten;
schema-vragen: je moet de hoofdzaken in een schema invullen;
open vragen: je moet zelf het juiste antwoord opschrijven in één of enkele hele zinnen.

Slide 31 - Diapositive

Samenvattingsvragen CE
Stappenplan samenvattingsvragen:
• Kijk goed in de vraag over welk tekstgedeelte het gaat.
• Lees dat tekstgedeelte nog een keer nauwkeurig.
• Let op signaalwoorden en bepaal welk tekstverband ze aangeven.
• Bepaal per alinea de kernzin (hoofdzaak) en de toelichting (bijzaken).
• Beantwoord de vraag.

Slide 32 - Diapositive

1.4 advertentie
IN DEZE PARAGRAAF LEER JE:
• wat de functie van beeld in een advertentie is;
• de doelgroep van een advertentie bepalen;
• het tekstdoel van een advertentie bepalen;
• het verschil tussen commerciële en ideële reclame.

Slide 33 - Diapositive

Doel? Doelgroep?

Slide 34 - Diapositive

Doel? Doelgroep?

Slide 35 - Diapositive

Tekstvorm op CE
Een advertentie of reclame brengt een product, dienst of idee onder de aandacht.
De meeste reclame bestaat uit een combinatie van tekst en beeld.
Er zijn twee soorten reclame:
commerciële reclame probeert je over te halen om een product te kopen;
ideële reclame probeert je gedrag, je opvattingen, je manier van denken te veranderen.

Slide 36 - Diapositive

Beeld in een advertentie
In het examen worden vaak vragen gesteld over de functie van een foto in een advertentie.
Mogelijke functies van beeld in een advertentie zijn:
• aandacht trekken;
• informatie toevoegen;
• de naam van de adverteerder toelichten;
• de tekst verduidelijken.

Slide 37 - Diapositive

Doelgroep
De doelgroep is de groep mensen voor wie de reclame bedoeld is. De doelgroep kan algemeen zijn (alle lezers van een krant), maar hij kan ook specifieker zijn (bejaarden, mensen met een bepaalde hobby of interesse).

Hoe bepaal je de doelgroep??

Slide 38 - Diapositive

TEKSTDOEL ADVERTENTIE
Bijna altijd wordt er op het examen gevraagd naar het doel van een advertentie. Het tekstdoel van een advertentie kan zijn:
• de lezer aansporen om iets te kopen of te doen;
• de lezer amuseren;
• de lezer informeren;
• de lezer overtuigen;
• de lezer een mening laten overnemen.
Vaak heeft een advertentie meer doelen.

Slide 39 - Diapositive

TIPS VOOR VRAGEN OVER EEN ADVERTENTIE
1 Lees de advertentie verkennend en zoek de woorden die aangeven wat het tekstdoel en de doelgroep van de advertentie is.

2 Zoek in de tekst de woorden op die aangeven wat de functie van de foto is.

Slide 40 - Diapositive