Verkeer les 12

• Verkeer
• Basisschool
• Groep 7,8

Verkeer les 12

Doelen

1. Ik kan uitleggen wie wanneer voorgaat. 

2. Ik kan uitleggen wie ik voorrang moet geven op een voorrangskruising. 

3. Ik laat zien dat ik rekening houd met fouten die anderen maken. 

4. Ik laat zien dat ik niet voorga, wanneer dit voor anderen en mij gevaar oplevert. 

Voorrangskruispunt

-  Borden en tekens op de weg
- voorrangsvoertuigen gaan altijd voor!!!

Soorten kruisingen

- Gewone kruising

- Voorrangskruising

Gewone kruising

- Kruising zonder borden en tekens

- Een verharde weg van stenen of asfalt

- Voorrang geven aan rechts

- Rechtdoor op dezelfde weg gaat voor

Voorrangsborden

1. Fietser gaat voor

De fietsers mogen voorgaan. Waarom?

Verplaats het stukje tekst naar de juiste foto. 

De auto wil wegrijden van een parkeerplaats. 

De auto rijdt achteruit op straat

De auto wil wegrijden van een oprit

Vraag 2

Voorrang

Bas rijdt op een

1. Gewone weg
2. Voorrangsweg

Dat zie je aan ... en ...

Bas moet voorrang krijgen van ...

1. Alleen auto 1
2. Alleen auto 2
3. Beide auto's

Waarom krijgt Bas voorrang?

1. Hij rijdt op een voorrangsweg
2. Rechtdoor op dezelfde weg gaat voor

Vraag 3

Zien en horen

Vraag 4

Voorgaan

1

2

3

Vraag 5

Rotonde

Daan wil rechtdoor, de auto wil rechts afslaan.
Wie gaat er eerst?

1. Daan, want hij gaat rechtdoor op dezelfde weg.
2. Daan, want hij komt van rechts.
3. De auto, want die gaat rechtsaf.
4. De auto, want die moet altijd voorrang krijgen op een rotonde.

Vraag 6

Tegemoetkomend verkeer

Lucie en Maaike komen elkaar tegemoet. 

Wat hoort bij elkaar?

Verplaats het stukje tekst naar de juiste foto. 

LET OP: je gebruikt alle zinnen. 

Lucie wil rechtdoor, Maaike wil linksaf. 

Lucie wil linksaf, Maaike wil rechtsaf. 

Maaike gaat eerst. 

Rechtdoor op dezelfde weg gaat voor. 

Kleine bocht gaat voor grote bocht. 

Lucie gaat eerst. 

Vraag 7

Een onderbord

Wat vertelt het onderbord de fietser?

1. Einde voorrangsweg.
2. Je moet hier met de weg mee naar links. Je mag niet rechtsaf.
3. Je rijdt op een weg die naar links buigt en je moet voorrang geven aan de andere bestuurders van rechts.
4. Je rijdt op een weg die naar links buigt en je moet voorrang krijgen van de andere bestuurders van rechts.

Vraag 8

Afgeleid

De bestuurder van de auto is afgeleid.
Welke twee dingen moet Eva doen om veilig verder te kunnen?

1. Afremmen.
2. Bellen met haar fietsbel.
3. Oogcontact maken om zeker te weten dat ze voorrang krijgt.
4. Doorfietsen

Vraag 9

Stoppen of doorgaan?

Lucie wil rechtdoor. Welke twee zinnen zijn waar?

1. Lucie hoeft niet te stoppen.
2. Lucie moet goed kijken of Nathan haar voor laat gaan.
3. Lucie moet Nathan voor laten gaan.
4. Lucie moet stoppen.

Vraag 10

Haaientanden

Lucie en de auto willen linksaf en James wil rechtdoor. 

Maak de volgende zinnen goed. 

Lucie moet voorrang geven aan ...

1. Alleen de auto
2. Alleen James
3. Beide

James moet voor
... stoppen

1. Alleen de auto
2. Alleen Lucia
3. Niemand

De auto moet
... voor laten gaan

1. Alleen James
2. Alleen Lucia
3. Niemand

Vraag 11

Welke zin past er het beste bij?

Verplaats het stukje tekst naar de juiste foto. 

De fietser moet de ander voor laten gaan. 

Als het veilig kan, dan mag de fietser voorgaan

De fietser kan passeren

Vraag 12

Ongewoon

Juiste volgorde

- Uit een zijweg komt een politieauto met blauwe zwaailichten en een sirene aan. 

- Dex wil linksaf. 

- Maartje wil rechtsaf

- De voetganger wil oversteken. 

Wie gaat er eerst, en wie daarna?

1

2

3

4

Welke drie verkeersregels gelden hier?

Verkeersregels

1. Je moet voorrangsvoertuigen altijd voor laten gaan. 
2. Rechtdoor op dezelfde weg gaat voor. 
3. Kleine bocht gaat voor grote bocht. 

Doelen

1. Ik kan uitleggen wie wanneer voorgaat. 

2. Ik kan uitleggen wie ik voorrang moet geven op een voorrangskruising. 

3. Ik laat zien dat ik rekening houd met fouten die anderen maken. 

4. Ik laat zien dat ik niet voorga, wanneer dit voor anderen en mij gevaar oplevert.