Fysiologie BSM klas 4

• Lichamelijke opvoeding
• Middelbare school
• havo

aeroob

anaeroob alactisch

anaeroob lactisch

Energie is het vermogen om arbeid te leveren

1. waar
2. niet waar

Noem 3 belangrijke voedingstoffen waar je energie uit kan halen

Hoeveel fosfaten zitten er in ATP

1. 1
2. 2
3. 3

Door resynthese wordt er weer ATP aangemaakt

1. waar
2. niet waar

Welk systeem gebruik je vooral bij 5000 m schaatsen

1. creatine fosfaat
2. anaerobe
3. aerobe

Welk energiesysteem gebruik je vooral bij 400m horden

1. creatine fosfaat
2. anaerobe lactisch
3. aerobe

Alle energiesystemen zijn trainbaar

1. Waar
2. niet waar

Fosfaatsysteem

Anaerobe systeem

Aerobe systeem

Een kogelstoter zal in verhouding

1. Meer rode spiervezels hebben
2. Meer witte spiervezels hebben
3. Meer krachtuithoudings vermogen hebben
4. Minder Creatinefosfaat in de spier hebben.

Welk energiesysteem heeft een zeer grote capaciteit en een laag vermogen

1. Aerobe Systeem
2. Anaeroob lactische systeem
3. Anaeroob a lactische
4. Noodsysteem

Een sprinter moet voor de wedstrijd vooral:

1. Statisch stretchen.
2. Dynamisch Stretchen.
3. Choreografisch stretchen.
4. Hyper stretchen.

Waarvoor dient het skelet?

1. Stevigheid
2. Bescherming
3. Beide antwoorden zijn goed
4. Beide antwoorden zijn fout

Korter rekken dan 10 seconde zorgt voor een

1. afname van de spierspanning
2. toename van de spierspanning

Welke pijl geeft de antagonist
van de bicep weer?

1. Rood
2. Groen
3. Geel

Het maag-darmstelsel, bloedvaten, luchtwegen en voortplantingsorganen zijn voorbeelden van:

1. Willekeurige spieren
2. Dwarsgestreept spierweefsel
3. Glad spierweefsel
4. Hartweefsel

Uit welke twee stoffen bestaat het bot?

Leg uit wat is excentrisch.

Leg uit wat is concentrisch.

Leg uit wat is isometrisch.

Ik denk dat ik genoeg weet voor de toets en hoef niet veel meer te leren:

Meer dan genoeg.

Nee

Redelijk

Genoeg voor een voldoende.

Weet ik niet.