Les 9 - Spelling H1 werkwoorden tt van pv

Spelling werkwoorden 
Je leert de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd correct spellen. 
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Spelling werkwoorden 
Je leert de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd correct spellen. 

Slide 1 - Diapositive

Planning van vandaag
Instructie persoonsvorm tegenwoordige tijd
Opdracht 1 samen starten
Opdracht 2,3 en 4 maken 
Opdrachten samen nakijken
Terugblik

Slide 2 - Diapositive

Persoonsvorm in tegenwoordige tijd (pvtt)
Je gaat uit van de ik-vorm
- Van het hele werkwoord laat je de laatste twee letters (-en) weg. Zoals bij werken -> werk
  • Let op, soms moet je een letter weglaten/toevoegen:
    zetten - zet; likken - lik; raden - raad
  • Soms verandert er een letter:
    lezen - lees; wrijven - wrijf

Slide 3 - Diapositive

Zo schrijf je de pvtt
  • Ik erbij of jij/je erachter: alleen de ik-vorm
    ik klim, klim ik, klik jij/je; ik raad, raad ik, raad jij/je
  • In alle andere gevallen in het enkelvoud: ik-vorm + t
    jij klimt, hij klimt, zij klimt; jij raadt, hij raadt, zij raadt
  • In het meervoud het hele werkwoord
    wij klimmen, jullie klimmen, zij klimmen, wij raden, jullie raden, zij raden 

Slide 4 - Diapositive

Verwerking
Maak opdracht 2,3 en 4 

blz. 37
timer
8:00

Slide 5 - Diapositive

Opdracht 1
1. bak                           6. geloof                        11. verkoop
2. bereid                    7. leer                              12. verzet 
3. blaas                       8. ontsnap                   13. wijs 
4. durf                         9. schrijf                        14. zaai
5. duw                        10. schrob                     15. zwem


timer
8:00

Slide 6 - Diapositive

Opdracht 2
1. ademhaal, haal adem                7. schoonmaak, maak schoon
2. afspreek, spreek af                    8. tegenhoud, houd tegen
3. nadenk, denk na                          9. teleurstel, stel teleur
4. neerzet, zet neer                       10. uitnodig, nodig uit
5. opruim, ruim op                         11. vastmaak, maak vast
6. samenvat, vat samen              12. voorzeg, zeg voor 

Slide 7 - Diapositive

Opdracht 3
1. reist
2. speelt
3. Blijft
4. verhuist
5. logeert
6. verandert
7. Verzint
8. gedraagt
timer
4:00

Slide 8 - Diapositive

Opdracht 4
1. leidt
2. Rijdt
3. word
4. Houdt
5. vermeldt
6. benijd
7.  raadt
8. Vind

Slide 9 - Diapositive

Terugblik
Welke regels ken je met betrekking tot het schrijven van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?

Slide 10 - Diapositive