1.7 grammatica

1.7 grammatica
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

1.7 grammatica

Slide 1 - Diapositive

1.7 grammatica
Je leert in deze paragraaf:
  • enkelvoudige samengestelde zinnen herkennen en ontleden;
  •  hoofd- en bijzinnen herkennen;
  •  voegwoorden gebruiken.

Slide 2 - Diapositive

Wat zijn samengestelde zinnen?

Slide 3 - Question ouverte

Wat zijn voegwoorden?

Slide 4 - Question ouverte

Weet je al iets van hoofd- en bijzinnen?

Slide 5 - Carte mentale

Enkelvoudige zin
Een enkelvoudige zin heeft maar één pv. 

Hij moet hard leren voor de toets.
Het kind maakte vorige week op het dagverblijf een mooie tekening voor haar jarige tante.

Slide 6 - Diapositive

Samengestelde zinnen
Bestaan uit twee of meer enkelvoudige zinnen. Ze hebben dus twee of meer pv's.

Mijn hond wil naar buiten. + Hij moet een plasje doen.=
Mijn hond wil naar buiten, want hij moet een plasje doen.
    pv    -    voegwoord           

Slide 7 - Diapositive

Samengestelde zinnen
Bestaan uit twee of meer enkelvoudige zinnen. Ze hebben dus twee of meer pv's.
Mijn hond wil naar buiten. + Hij moet een plasje doen.+ Hij heeft beweging nodig=
Mijn hond wil naar buiten, want hij moet een plasje doen en hij heeft beweging nodig.             pv  - voegwoord 
                                 

Slide 8 - Diapositive

Samengestelde zinnen
Tussen de twee zinnen van een samengestelde zin, zet je een dubbele streep. Je zet de dubbele streep voor het voegwoord. //

Mijn hond / wil / naar buiten, // want / hij/ moet / een plasje/ doen.             

pv  - voegwoord 
                                 

Slide 9 - Diapositive

Samen oefenen
 We ontleden enkele zinnen samen.
  • Onderstreep de pv's.
  • Zet een dubbele streep tussen de twee zinnen.
  • Zet enkele strepen tussen de zinsdelen.

Slide 10 - Diapositive

oefenzinnen
We hebben vandaag online les, omdat onze 

docent Nederlands afwezig is.

Slide 11 - Diapositive

oefenzinnen
De leerlingen krijgen een LessonUp en ze gaan 

dan opdrachten maken, zodat ze de leerstof 

kunnen oefenen.

Slide 12 - Diapositive

Hoofdzin en bijzin
In een samengestelde zin staat altijd een hoofdzin.

Aan die hoofdzin plak je nog een hoofdzin: hoofdzin + hoofdzin
Of je plakt er een bijzin aan:                                 hoofdzin + bijzin
De bijzin kan ook vooraan staan:                       bijzin + hoofdzin

Slide 13 - Diapositive

Kenmerken hoofdzin
Een hoofdzin ziet er net zo uit als een enkelvoudige zin:
 
• het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar;
• de persoonsvorm staat op de eerste of tweede plaats in de zin.

Slide 14 - Diapositive

kenmerken bijzin
In de bijzin verandert de volgorde:
 
• het onderwerp en de persoonsvorm staan uit elkaar (of je kunt ze uit elkaar halen).
• de persoonsvorm staat op de laatste of een na laatste plaats in de zin.

Slide 15 - Diapositive

voorbeeld
De poes heeft honger. + De kater van de buren heeft haar bakje leeggegeten.
=
De poes heeft honger, omdat de kater van de buren haar bakje heeft leeggegeten.

Hoofdzin+bijzin

Slide 16 - Diapositive

voorbeeld
Hij gaat vandaag naar school en hij gaat morgen naar de tandarts.

Hoofdzin+hoofdzin

Voegwoorden: en, of, want maar en dus

Slide 17 - Diapositive

LET OP!
• Hoofdzin + hoofdzin: het voegwoord staat er altijd tussenin.
• Hoofdzin + bijzin: het voegwoord staat ertussenin.
• Bijzin + hoofdzin: het voegwoord staat helemaal vooraan.

• Zinsdelen benoemen: zet vóór het voegwoord een dubbele zinsdeelstreep. Benoem het voegwoord niet.

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Oefenzinnen
 Timo voetbalt goed en ik kan het ook goed.

Hij wordt als eerste gekozen ,omdat hij goed speelt.

 Zijn vader is het beste in tennis.

Slide 20 - Diapositive

Oefenen
Zijn opa scoorde vroeger ook vaak.

Marcel keept goed, maar ik keep beter.

Ik heb geen bal aangeraakt, toen Tessa met mij basketbalde.

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Maak een zin in de V.T.T.T met het werkwoord LOPEN en het onderwerp WE.

Slide 23 - Question ouverte

Maak een zin in de O.V.T.T. met het werkwoord ZICH AMUSEREN en het onderwerp IK.

Slide 24 - Question ouverte

In welke tijd staat de zin:
Mijn moeder zal me vanavond wel brengen.

Slide 25 - Question ouverte

In welke tijd staat de zin:
Ik had supergoed geleerd voor de toets.

Slide 26 - Question ouverte

Slide 27 - Diapositive