Beter Lezen - Sinterklaas ps

1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Vandaag:
Lezen
* Samen tekst lezen over Sinterklaas
* Nieuwe woorden leren over het feest van Sinterklaas
* Oefeningen maken over de tekst over Sinterklaas

Slide 2 - Diapositive

Les-doelen:
=> Leren over het feest van Sinterklaas in Nederland
=> Nieuwe woorden leren
=> Oefenen met vragen maken over een tekst

Slide 3 - Diapositive

Sinterklaas-feest

Slide 4 - Carte mentale

Woorden over Sinterklaasfeest:

feest, het
kado, het
snoep, het
Spanje
jarig
boot/schip, de/het
paard, het
dak, het
kinderen, de
zingen
zak, de
geheim, het
wit
schoen, de
kloppen
schrikken
mijter, de
staf, de
zetten
rood
donker
boek, het
dik
oud
kachel, de
baard, de
vroeger

Slide 5 - Diapositive

Lezen Tekst 1
1. Voorlezen door de juf
2. Voorlezen door leerlingen
timer
10:00

Slide 6 - Diapositive

Sinterklaas komt met een schip naar Nederland.
Sinterklaas rijdt 's nachts op het dak.
Piet draagt een zak met kadootjes en snoep.

Slide 7 - Question de remorquage

Wanneer is het Sinterklaasfeest?
A
Op 5 december.
B
Op 25 december.
C
Op 31 december.

Slide 8 - Quiz

Waar woont Sinterklaas?
A
In Nederland.
B
In Spanje.
C
Op een schip.

Slide 9 - Quiz

Wie draagt de zak met kadootjes?
A
Zwarte Piet.
B
Sinterklaas.
C
De kinderen.

Slide 10 - Quiz

Wie rijdt op een wit paard?
A
Zwarte Piet.
B
Sinterklaas.
C
De kinderen.

Slide 11 - Quiz

Sinterklaas komt op school. Wat doen de kinderen?
A
Ze zitten op het dak.
B
Ze rijden op een paard.
C
Ze zingen voor Sinterklaas.

Slide 12 - Quiz

Opdracht 3
=> Vul in.

We lezen om de beurt voor wat je hebt ingevuld in de zinnen.

Slide 13 - Diapositive

Wat is goed?
A
We dansen op het feest.
B
We huilen op het feest.

Slide 14 - Quiz

Wat is goed?
A
Zij eet snoep.
B
Het snoep loopt op straat.

Slide 15 - Quiz

Wat is goed?
A
Hij is jarig. Hij belt de dokter.
B
Hij is jarig. Hij krijgt een kadootje.

Slide 16 - Quiz

Wat is goed?
A
Het schip ligt op de tafel.
B
Het schip ligt in het water.

Slide 17 - Quiz

Wat is goed?
A
Hij doet de boom in de zak.
B
Hij doet de appels in de zak.

Slide 18 - Quiz

Wat is goed?
A
Op de fiets is een dak.
B
Op het huis is een dak.

Slide 19 - Quiz

Wat is goed?
A
De kinderen zingen.
B
De boeken zingen.

Slide 20 - Quiz

Lezen Tekst 2
1. Voorlezen door de juf
2. Voorlezen door leerlingen

Slide 21 - Diapositive

Kies de zin bij het plaatje:
A
Sinterklaas komt met een schip naar Nederland.
B
Sinterklaas rijdt op een wit paard.
C
Sinterklaas komt ook op school.

Slide 22 - Quiz

Kies de zin bij het plaatje:
A
Sinterklaas rijdt 's nachts op het dak.
B
Zwarte Piet is ook op het dak.
C
De kinderen zingen voor Sinterklaas.

Slide 23 - Quiz

Kies de zin bij het plaatje:
A
De kinderen zetten een schoen bij de kachel.
B
Piet doet door de schoorsteen snoep in de schoen.
C
Piet draagt een zak met kadootjes en snoep.

Slide 24 - Quiz

Waar of niet waar?
1. Op 5 december is het feest.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz

Waar of niet waar?
2. Sinterklaas is een jonge man.
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quiz

Waar of niet waar?
3. Piet doet snoep in de sok.
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quiz

Waar of niet waar?
4. Sinterklaas komt op school.
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quiz

Waar of niet waar?
5. Sinterklaas zingt voor de kinderen.
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quiz

Wanneer is het Sinterklaasfeest?

Slide 30 - Question ouverte

Wie rijdt er op een wit paard?

Slide 31 - Question ouverte

Wat zit er in de zak van Zwarte Piet?

Slide 32 - Question ouverte

Hoe komt Sinterklaas naar Nederland?

Slide 33 - Question ouverte

Opdracht 5
=> Vul in.

We lezen om de beurt voor wat je hebt ingevuld in de zinnen.

Slide 34 - Diapositive

Wat is goed?
A
Zij vertellen over de vakantie.
B
Zij vertellen met de bus naar school.

Slide 35 - Quiz

Wat is goed?
A
Hij draagt op het feest een mooi pak.
B
Hij draagt in bed een mooi pak.

Slide 36 - Quiz

Wat is goed?
A
Zijn kind is jarig. Hij koopt een kadootje.
B
Zijn kind is jarig. Hij belt de dokter.

Slide 37 - Quiz

Wat is goed?
A
Het schip ligt op de tafel.
B
Het schip ligt in het water.

Slide 38 - Quiz

Wat is goed?
A
Op de fiets is een dak.
B
Op het huis is een dak.

Slide 39 - Quiz

Wat is goed?
A
Hij doet de boom in de zak.
B
Hij doet de appels in de zak.

Slide 40 - Quiz

Wat is goed?
A
Het is koud. We doen de kachel aan.
B
Het is warm. We doen de kachel aan.

Slide 41 - Quiz

Wat is goed?
A
Zij vindt snoep lekker.
B
Zij eet een bord snoep.

Slide 42 - Quiz