Oefenen V6 - H2 Cel en Leven

Oefenen Hoofdstuk 2
Tijdens de oefentoets:
Schrijf/typ mee welke onderwerpen er ook alweer in H2 zaten.
Zet een ! bij de onderwerpen die jullie het lastigst vinden.
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,6

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Oefenen Hoofdstuk 2
Tijdens de oefentoets:
Schrijf/typ mee welke onderwerpen er ook alweer in H2 zaten.
Zet een ! bij de onderwerpen die jullie het lastigst vinden.

Slide 1 - Diapositive

Geef het juiste begrip bij de volgende omschrijving:
Druk van de cel op de celwand.

Slide 2 - Question ouverte

Leg uit welk van de drie typen stamcelbronnen het minst gedifferentieerd is. (BINAS)

Slide 3 - Question ouverte

Bij wie verloopt de celcyclus van botcellen sneller; bij een baby of bij een volwassene? Leg je antwoord uit.

Slide 4 - Question ouverte

Vier leerlingen hebben ieder een tekening gemaakt van een geplasmolyseerde cel. In deze tekeningen stelt 1 de celkern, 2 de celmembraan, 3 de vacuolemembraan en 4 het cytoplasma voor.

Vraag: In welke tekening zijn de onderdelen juist genummerd en is de ligging van de onderdelen juist weergegeven?
A
Cel A
B
Cel B
C
Cel C
D
Cel D

Slide 5 - Quiz

Waar
Niet waar
Transportblaasjes kunnen zowel van binnen de cel naar buiten de cel
worden gebracht en andersom
Transporteiwitten kunnen alleen voor actief transport gebruikt worden
Ribosomen lezen de chromosomen af tijdens het maken van eiwitten 
Een enzym is altijd opgebouwd uit aminozuren
Osmose vindt alleen plaats door een semipermeabele wand

Slide 6 - Question de remorquage

Pinguïns komen voor in heel koude, maar ook in gematigde streken. Verklaar dat een keizerspinguïn (110 cm) op de ijskoude Zuidpool kan overleven en een zwartvoetpinguïn (65 cm) niet.

Slide 7 - Question ouverte

Geef het juiste begrip bij de volgende omschrijving:
deel van een chromosoom, waar de twee zusterchromatiden aan elkaar verbonden zijn

Slide 8 - Question ouverte

Geef het juiste begrip bij de volgende omschrijving:
De fase tussen twee celdelingen in.

Slide 9 - Question ouverte

In welke fase(n) van de celcyclus zijn de chromosomen zichtbaar zoals in de afbeelding?

A
M-fase
B
S-fase
C
G1-fase
D
G2-fase

Slide 10 - Quiz

Je ziet enkele stappen uit de mitose. Zet deze stappen in de juiste volgorde
1
5
4
6
3
2
7
Er ontstaan nieuwe kernmembranen
De chromatiden worden uit elkaar getrokken
De cel groeit uit tot het oorspronkelijke formaat
DNA wordt gerepliceerd
De chromosomen spiraliseren
De chromosomen gaan in het midden van de cel liggen
De kernmembraan verdwijnt en chromosomen liggen los in de cel

Slide 11 - Question de remorquage

Geef het juiste begrip bij de volgende omschrijving:
Geprogrammeerde celdood

Slide 12 - Question ouverte

1. Eiwit komt in het inwendige van het ER.
2. Stukje DNA wordt overgeschreven tot RNA.
3. Een signaal komt in de kern: een deel van het DNA wordt actief.
4. Een ribosoom maakt het benodigde eiwit.
5. RNA gaat van de kern naar ribosoom.
6. Mitochondrium maakt energie voor eiwitproductie.

Slide 13 - Question de remorquage

In het membraan van een cel bevinden zich aquaporines, ofwel waterkanaaltjes. Deze kanaaltjes staan open.

Wat gebeurt er als de cel in gedestilleerd water wordt gelegd?
A
Er stroomt water via passief transport de cel uit.
B
Er stroomt water via actief transport de cel in.
C
Er stroomt water via actief transport de cel uit.
D
Er stroomt water via passief transport de cel in.

Slide 14 - Quiz

Diffusie
actief transport
gefaciliteerd transport
passief transport

Slide 15 - Question de remorquage

In het DNA van een bepaalde bacterie zit 16% adenine.
Hoeveel procent van het DNA bestaat uit G nucleotiden?

Slide 16 - Question ouverte

Eén van de ketens in het DNA-molecuul heeft de volgende structuur:
3’ A- T- A- C- T- A- T- A- G- A- A- C- A- T- A- G- G- A 5’ (keten 1)
Hoe ziet het volledige DNA-molecuul eruit? Geef de complementaire keten (dit is keten 2).

Slide 17 - Question ouverte

Uit hoeveel tripletten/codons bestaat keten 1?
3’ A- T- A- C- T- A- T- A- G- A- A- C- A- T- A- G- G- A 5’ (keten 1)

Slide 18 - Question ouverte

Zou de volgende RNA-code het
begin of eind kunnen zijn van een eiwit?

RNA: UUGAUGAAUUGGCGA

Slide 19 - Question ouverte

De onderstaande DNA keten wordt van links naar rechts afgelezen door mRNA-polymerase. Dit stuk DNA begint zich midden in een gen. Geef de aminozuurvolgorde van het eiwit dat hier uiteindelijk mee kan worden gemaakt. Laat zien hoe je aan je antwoord komt.
3' C - G- G- A- T- G- C- T- A- T- C- G- A- T- C- A- T- A 5'

Slide 20 - Question ouverte