2KGT Th 2 grammar past continious

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Past continuous

Theme 3, grammar 7

How are you?

Past (vt)

How did you feel when you were climbing the mountain?

Hoe voelde je je toen je de berg aan het beklimmen was?

Were you ... 

Was she/he/it ...

This is how I feel

Present (tt)                                 Past (vt)

I get ... (Ik word)                        I got ... (Ik werd)

I feel ... (Ik voel)                         I felt ... (Ik voelde)

I am ... (Ik ben)                           I was ... (Ik was)

Gebruik voor de opdrachten de stones op blz. 46

Vertaal het laatste woord;
I felt angry

1. moe
2. boos
3. hongerig
4. verliefd

Vertaal het laatste woord;
I was surprised.

1. blij
2. verliefd
3. verrast
4. bang

Vertaal:
Ben je blij?

1. Is you angry?
2. Are you tired?
3. Is she happy?
4. Are you happy?

Past continuous

Past continuous (duurvorm)

Past Continuous

Past Continuous

Hoe maak je de past continuous?

1. hele werkwoord + ed
2. to be + heel werkwoord + ing
3. hele werkwoord + ing
4. to feel + heel werkwoord + ing

Maak de past continuous.
I ......... (do) my homework last week.

1. was doing
2. were doing
3. is doing
4. was doed

Maak de past continuous.
I ......... (make) a sandwich yesterday

1. am making
2. was making
3. is making
4. were making

Vertaal:
Ik was aan het lopen.

Past continuous vs. Past simple

Je kunt de past continuous en de past simple samen in één zin gebruiken. 

De activiteit die het langst duurt is de past continuous 

De kortere activiteit is de past simple. 

De korte activiteit kan de lange activiteit onderbreken.

Voorbeeld

He was swimming in the ocean when he saw a dolphin.

We were cleaning our rooms when I spilled my drink.

I injured my foot while I was playing football.  

Vraag jezelf dus af; welke van de acties duurt langer??

My mother .............. (get) dressed when she felt a pain in her chest.

1. were getting
2. was getting
3. got
4. get

Mike fell off the ladder while
he ............. (paint) the ceiling.

1. were painting
2. was painting
3. painted
4. paint

We .............. (go) down the road at 100 km/h when the wheel suddenly came off.

1. go
2. went
3. was going
4. were going

Bijwoorden van frequentie

- geven aan hoe vaak iets gebeurt.

- deze woorden staan altijd voor het werkwoord. 

- Uitzondering als het werkwoord  vorm is van to be!

                                                                               (I am, you are, SHIT is, etc.)

Bijwoorden:

always, usually, often, sometimes, rarely, never

Bijwoorden

I always get nervous.                        You rarely walk the dog.

I never feel sick.                                   We usually swim in the lake.

To be:

I am often late.

He is never serious.

Weekplanning

Magister > ELO > studiewijzers > 2KG2 planning 

week 3