English Class Year 2

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Today's schedule 
- Recap Past simple
- Grammar Unit 6 
- Vocabulary Unit 6 
-  Quiz Unit 6 

Slide 2 - Diapositive

Wanneer gebruik je de past simple?
A
Als iets in het verleden is gebeurd
B
als iets nu gebeurd

Slide 3 - Quiz

De past simple (verleden tijd) eindigt meestal op
A
s
B
es
C
ed
D
d

Slide 4 - Quiz

Bij werkwoorden die eindigen op een medeklinker + e krijg je alleen een....?
A
d
B
ed
C
s
D
es

Slide 5 - Quiz

Welke zin staat in de past simple?
A
I always cycle to school
B
Yesterday I walked to school

Slide 6 - Quiz

Wat is de past simple vorm van like?
A
liked
B
likeed
C
likes
D
like

Slide 7 - Quiz

Maak het rijtje af:
drive- drove
A
drived
B
driven
C
drive

Slide 8 - Quiz

Maak het rijtje af:
steal- stole
A
stole
B
stolen
C
stoled
D
stealed

Slide 9 - Quiz

Past continuous / Onvoltooid verleden tijd 

Je gebruikt de Past continuous als je zegt wat er :
1. Op een bepaald moment in het verleden aan de gang was. 
2. Wat je toen aan het doen was.
OF
(3. Als iets in het verleden gebeurde (past simple), toen er al iets anders aan de gang was (past continuous).)

Slide 10 - Diapositive

Past continuous 
In de zin staan dan vaak woorden als: 

- last night 
- in 2015
- this morning
- five minutes ago
- when I was young 

Slide 11 - Diapositive

Past simple

We danced at his party last night. 


Past continuous: 

They were dancing at his party for hours. 


Slide 12 - Diapositive

3. Als iets in het verleden gebeurde (past simple), toen er al iets anders aan de gang was( past continuous)= 

- I heard something (past simple) while I was waiting (past continuous). 
- What were you doing (past continuous) when the robbery happened (past simple) ? 


Slide 13 - Diapositive

Maak opdracht 34 op blz. 65

Slide 14 - Diapositive

-ing vorm (gerund)
Een gerund (werkwoord + ing) gebruik je als een zelfstandig naamwoord. 

1. Je kunt een gerund gebruiken als onderwerp:
- Singing is fun! 
- Having a friend like you is great. 

Slide 15 - Diapositive

2. Je kunt een gerund gebruiken na werkwoorden als:

Love = I love travelling 
Stop = They stopped seeing each other
Start = Abigail always starts planning the minute she gets homework
Enjoy = They enjoy swimming 

Slide 16 - Diapositive

Maak opdracht 6a&b op blz. 49

Slide 17 - Diapositive

Leer de woordjes van Unit 6 Lesson 1 & 2 & 3 

15 minutes 

Slide 18 - Diapositive

Quiz!

10 minutes

Slide 19 - Diapositive

Betrekkelijke voornaamwoorden

Who of Which?

Who: personen
- It was Madison who was so nice to me. 
- She was somebody who always looked happy 


Slide 20 - Diapositive

Betrekkelijke voornaamwoorden




Which: dingen
- She missed the meeting which the drama teacher held last week. 
- She sent me a reply which simply said: 'Okay'.

Slide 21 - Diapositive

Maak opdracht 13 op blz. 54

Slide 22 - Diapositive