Les 1: Persoonsvorm en onderwerp

Werkwoordspelling
1 / 55
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 55 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive

Lezen
timer
6:00

Slide 2 - Diapositive

Werkwoordspelling

Slide 3 - Diapositive

Toets werkwoordspelling
persoonsvorm *
onderwerp*  
samengestelde zinnen*
infinitief *
voltooid/onvoltooide deelwoorden *
voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord *
tegenwoordige/verleden tijd zwakke/sterke werkwoorden *
Engelse werkwoorden *
Voegwoorden*
Gebiedende wijs *
Voegwoorden*



Slide 4 - Diapositive

Deze les
Werkwoordspelling herhaling:

  • Onderwerp
  • Persoonsvorm








Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Onderwerp in de zin
  • Het onderwerp van de zin is de persoon of de zaak die actie onderneemt of een handeling verricht.
  • Het onderwerp en de persoonsvorm zijn met elkaar verbonden: ze horen bij elkaar.


Slide 8 - Diapositive

Onderwerp vinden
  • Manieren om het onderwerp te vinden:

  • Als je wie of wat voor de persoonsvorm zet, is het antwoord op de vraag het onderwerp.  Bijvoorbeeld: De kinderen bakken koekjes. Wie/wat doet er iets?

  • Als je de persoonsvorm van enkelvoud naar meervoud verandert, verandert het onderwerp ook. De boom groeit hard in de lente. De bomen groeien hard in de lente.

Slide 9 - Diapositive

Persoonsvorm?
  • De persoonsvorm is altijd een werkwoord en hangt samen met het onderwerp.
  • Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden. Weet jij nog welke?
  • Tijdproef - getalproef - vraagzin

Slide 10 - Diapositive

Tijdproef
  • Zet de zin in een andere tijd (maak van een zin in de tegenwoordige tijd de verleden tijd en andersom). Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.

  • Joost wil graag een ijsje.                       Tegenwoordige tijd.
  • Joost wilde graag een ijsje.                 Verleden tijd.

  • Wil - Wilde = Wil is dus de persoonsvorm.

Slide 11 - Diapositive

Getalproef
  • De getalproef: verander het getal (enkelvoud/meervoud) van het onderwerp. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.

  •  Ik kijk vanavond naar de beste film die ooit gemaakt is.
  •  Wij kijken vanavond naar de beste film die ooit gemaakt is.

  • --> Kijk is dus de persoonsvorm

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

[rennen] je vader daar nou net weg voor een bruine beer? (PVTT)

Slide 15 - Question ouverte

Jij [houden] Maria al weken aan het lijntje. (PVTT)

Slide 16 - Question ouverte

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Wij verhui....... (vt) vroeger met regelmaat.

Slide 21 - Question ouverte

De docent (starten) de les en (controleren) het huiswerk.

Slide 22 - Question ouverte

Sterk of zwak
  • Sterke werkwoorden zijn sterk genoeg om te veranderen van klank
lopen - liep
wijzen - wees
helpen - hielp
  •  Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank en krijgen in de verleden tijd achter de ik-vorm de uitgang -te(n) of -de(n).
  • werken – werkten 
  • spelen – speelde

Slide 23 - Diapositive

Stappenplan
Stap 1
Je hebt geconstateerd dat je een werkwoord moet spellen en dat het de persoonsvorm is.


Slide 24 - Diapositive

Stappenplan
Stap 1
Je hebt geconstateerd dat je een werkwoord moet spellen en dat het de persoonsvorm is.

Stap 2
De persoonsvorm moet in de tegenwoordige tijd worden geschreven.

Slide 25 - Diapositive

Stappenplan
Stap 3
Beoordeel nu hoe je moet vervoegen. Bepaal het onderwerp.

a) Is het de ik-vorm of staat je/jij als onderwerp achter de persoonsvorm?


Slide 26 - Diapositive

Stappenplan
Stap 3
Beoordeel nu hoe je moet vervoegen. Bepaal het onderwerp.

a) Is het de ik-vorm of staat je/jij als onderwerp achter de persoonsvorm?

  1. Hoewel het tropisch weer is, [lopen] ik toch mijn dagelijkse 10 kilometer. (loop ik)
  2. Ook tijdens de hitte [willen] je toch in vorm blijven? (wil je)
  3. [aarzelen] je zusje wel of ze mee gaat lopen? (aarzelt je zusje)




Slide 27 - Diapositive

Stappenplan
Stap 3
Beoordeel nu hoe je moet vervoegen. Bepaal het onderwerp.
a) Is het de ik-vorm of staat je/jij als onderwerp achter de persoonsvorm?
b) Is het de meervoudsvorm?

  1. Als die situatie zich nog eens voordoet, [besluiten] we wat we gaan doen. (besluiten we)
  2. Verschillende voetbalclubs [willen] dat toptalent van Cambuur inlijven. (willen)
  3. Er [kunnen] een aantal buien vallen. (kunnen een aantal buien)
  4. Het aantal overtredingen [vallen] mee. (valt)






Slide 28 - Diapositive

Stappenplan
Stap 3
Beoordeel nu hoe je moet vervoegen. Bepaal het onderwerp.
a) Is het de ik-vorm of staat je/jij als onderwerp achter de persoonsvorm?
b) Is het de meervoudsvorm?
c) Is het iets anders?

[interesseren] je vader zich ook in de economie van Madagascar? (interesseert)
Samen met het team van adviseurs [brainwashen] Trump de kiezers met gelogen verhalen en cijfers. (brainwasht)






Slide 29 - Diapositive

Opdracht

  • Open werkwoordspelling > les 1.

  • Lees het stappenplan op slide 24 t/m 30 en maak daarna de vragen t/m slide 54.
  • Klaar? Lees dan verder in je boek.

Slide 30 - Diapositive

[vormen] u nu een goed voorbeeld voor de rest? (PVTT)

Slide 31 - Question ouverte

Het is logisch dat Els dat boek [lenen] van Jurre. (PVTT)

Slide 32 - Question ouverte

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Zin: Hou... jij je meestal aan die regels?
A
dt
B
d
C
t

Slide 33 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 34 - Quiz

Persoonsvorm t.t.
(Worden) jij ook weleens moe van al die regen?

Slide 35 - Question ouverte

Persoonsvorm t.t.
(Branden) jouw vinger als je hem tegen die hete plaat aan (houden)?

Slide 36 - Question ouverte

persoonsvorm t.t.
Hij (verbranden) de houtblokken.
A
verbrand
B
verbrandt

Slide 37 - Quiz

persoonsvorm t.t.
Het weer (veranderen) elke dag.
A
veranderd
B
verandert

Slide 38 - Quiz

Persoonsvorm t.t.:
(Vinden) ... jij het leuk om deze quiz te doen?
A
vindt
B
vind
C
vond
D
vondt

Slide 39 - Quiz

persoonsvorm t.t.
Deze week (worden) het lekker weer.
A
wordt
B
word

Slide 40 - Quiz

Vul de persoonsvorm verleden tijd in: Wanneer (zenden) je me het boek terug?

Slide 41 - Question ouverte

Vul de persoonsvorm verleden tijd in: De hond van de buren (blaffen) erg hard

Slide 42 - Question ouverte

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Zin: Hou... jij je meestal aan die regels?
A
dt
B
d
C
t

Slide 43 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 44 - Quiz

Persoonsvorm t.t.
(Worden) jij ook weleens moe van al die regen?

Slide 45 - Question ouverte

Persoonsvorm t.t.
(Branden) jouw vinger als je hem tegen die hete plaat aan (houden)?

Slide 46 - Question ouverte

persoonsvorm t.t.
Hij (verbranden) de houtblokken.
A
verbrand
B
verbrandt

Slide 47 - Quiz

persoonsvorm t.t.
Het weer (veranderen) elke dag.
A
veranderd
B
verandert

Slide 48 - Quiz

Persoonsvorm t.t.:
(Vinden) ... jij het leuk om deze quiz te doen?
A
vindt
B
vind
C
vond
D
vondt

Slide 49 - Quiz

persoonsvorm t.t.
Deze week (worden) het lekker weer.
A
wordt
B
word

Slide 50 - Quiz

Sterk of zwak?

BIJTEN
A
sterk
B
zwak

Slide 51 - Quiz

Sterk of zwak?
verhuizen
A
sterk
B
zwak

Slide 52 - Quiz

kleven (vt)
Nog altijd […] de kauwgom aan mijn schoen.

Slide 53 - Question ouverte

Is het voor jou helemaal duidelijk? Of wil je graag extra uitleg.

Slide 54 - Question ouverte

Slide 55 - Vidéo