Feiten en meningen

Programma van de les

  • samenvatting van de leerstof voor de toets in de toetsweek
  • vragen?
  • oefenopdracht voor de verbanden en signaalwoorden

1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Programma van de les

  • samenvatting van de leerstof voor de toets in de toetsweek
  • vragen?
  • oefenopdracht voor de verbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Diapositive

Inhoud toets, toetsweek 1
Leesvaardigheid
- alle theorie van Lezen H1,2,3 en 4.
- je moet een aantal teksten lezen en vragen beantwoorden

Kun je iets leren?
Ja! de begrippen uit de theorie van lezen H1 tm 4.

Slide 2 - Diapositive

Inhoud toets, toetsweek 1
Leesvaardigheid
  • lezen H1: indeling van een tekst
  • lezen H2: verbanden en signaalwoorden
  • lezen H3: feiten, meningen en argumenten
  • lezen H4: leesdoelen en strategieën

Slide 3 - Diapositive

Lezen H1: indeling van een tekst
Belangrijke begrippen:
  • Inleiding, welke functies heeft de inleiding?
  • middenstuk, deelonderwerpen
  • slot, welke functies heeft het slot?
  • tussenkopjes
  • alinea's
  • hoofdgedachte
  • onderwerp

Slide 4 - Diapositive

H2: verbanden & signaalwoorden
Belangrijke begrippen:
  • verband:  zorgt voor samenhang in een tekst tussen zinnen en alinea's
  • signaalwoord: geeft aan om welk verband het gaat

Slide 5 - Diapositive

H2: verbanden & signaalwoorden
Verband
Signaalwoorden
Opsomming of volgorde
eerst, ten tweede, ook, om te beginnen, en, daarna, vervolgens, bovendien
Tegenstelling
maar, echter, toch, hoewel, daarentegen
oorzaak/gevolg
doordat, daardoor, als gevolg van, het gevolg is
voorbeeld
zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou etc.
vergelijking
net zo als, even.... als, 
doel-middel
waarmee, om.... te, door middel van

Slide 6 - Diapositive

H2: verbanden & signaalwoorden
Verband
Signaalwoorden
voorwaarde
als... dan, indien
conclusie
dus, concluderend, dat betekent, kortom
doel-middel
waarmee, om.... te, door middel van

Slide 7 - Diapositive

H3 Feit, mening en argument
Feit               Een feit is waar of niet waar. Je kunt dit controleren.
Mening        Bij een mening kun je het ermee eens of oneens
                           zijn. De een vindt van niet, de ander van wel.
Argument:    Een argument gebruik je om iemand te overtuigen.

Slide 8 - Diapositive

H4: leesdoelen en leesstrategieën
Belangrijke begrippen:
  • verkennend lezen
  • globaal lezen
  • precies lezen
  • zoekend lezen (aparte opdracht tijdens de toets)
  • kritisch lezen
Leer het schema goed van blz 90 en 91, dit kan je helpen tijdens de toets

Slide 9 - Diapositive

Opdracht om te oefenen met H2
Verbanden en signaalwoorden:
  • werk in tweetallen
  • aan het eind van de les inleveren per mail
  • zet de namen bovenaan de opdracht
  • maak een schema en vul in, doe dit voor alle verbanden (blz 38)


Verband:
Voorbeeld zin
signaalwoord
Tegenstelling
De zon schijnt, maar het is koud
Maar
roe@veursvoorburg.nl

Slide 10 - Diapositive

Feit, mening en argument
Feit:                 Een feit is waar of niet waar. Je kunt dit controleren.
Mening:         

Argument:    

Slide 11 - Diapositive

Feit, mening en argument
Feit:                 Een feit is waar of niet waar. Je kunt dit controleren.
Mening:         Bij een mening kun je het ermee eens of oneens
                           zijn. De een vindt van niet, de ander van wel.
Argument:    


Slide 12 - Diapositive

Feit, mening en argument
Feit:                 Een feit is waar of niet waar. Je kunt dit controleren.
Mening:         Bij een mening kun je het ermee eens of oneens
                           zijn. De een vindt van niet, de ander van wel.
Argument   Een argument gebruik je om iemand te overtuigen.
Een mening is dus altijd wat iemand vindt. 
Een argument is waarom iemand iets vindt.

Slide 13 - Diapositive

"Je moet je telefoon bij je kunnen houden in de klas."
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 14 - Quiz

Zodat je bereikbaar bent voor als er iets aan de hand is.
A
Mening
B
Argument
C
Feit

Slide 15 - Quiz

"Als je vlak voordat je gaat slapen nog veel op je telefoon zit,
dan slaap je over het algemeen slechter."
A
Mening
B
Argument
C
Feit

Slide 16 - Quiz

Zelfstandig werken
Wat ga je doen? Huiswerk voor maandag:

Lezen H2 
Opdracht: 1,2,3 en 4
Lezen H3
Opdracht: 1,2,3 en 4
Klaar?
Online oefenen met lezen H3.

Slide 17 - Diapositive