H4 Thema 5 Basisstof 3 Zenuwstelsel (Deel 1)

5.3 Zenuwstelsel (Deel 1)
Reflectievragen 5.1 en 5.2
Juist of Onjuist?
1. Als je veel water drinkt maak je meer ADH 
2. Thyroxine (schildklierhormoon) heeft een negatieve terugkoppeling op de aanmaak van TRH en TSH
3. De hypothalamus ontvangt informatie over temperatuur, bloedsamenstelling en hartslag door receptoren die dienen als sensoren
4. Één hormoon kan meerdere doelwitorganen hebben
5. Op welke hormonen een cel reageert is afhankelijk van zijn receptoren
6. De kracht van het effect van een hormoon is afhankelijk van de hormoonspiegel en de hoeveelheid receptoren op de celmembranen van de cellen
7. Bij een lage bloedsuiker maakt het lichaam insuline aan waardoor glycogeen in de lever wordt omgezet in glucose
8. Adrenaline verhoogt de activiteit van het verteringstelsel zodat je snel meer voedingstoffen op kan nemen

1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

5.3 Zenuwstelsel (Deel 1)
Reflectievragen 5.1 en 5.2
Juist of Onjuist?
1. Als je veel water drinkt maak je meer ADH 
2. Thyroxine (schildklierhormoon) heeft een negatieve terugkoppeling op de aanmaak van TRH en TSH
3. De hypothalamus ontvangt informatie over temperatuur, bloedsamenstelling en hartslag door receptoren die dienen als sensoren
4. Één hormoon kan meerdere doelwitorganen hebben
5. Op welke hormonen een cel reageert is afhankelijk van zijn receptoren
6. De kracht van het effect van een hormoon is afhankelijk van de hormoonspiegel en de hoeveelheid receptoren op de celmembranen van de cellen
7. Bij een lage bloedsuiker maakt het lichaam insuline aan waardoor glycogeen in de lever wordt omgezet in glucose
8. Adrenaline verhoogt de activiteit van het verteringstelsel zodat je snel meer voedingstoffen op kan nemen

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen 
- Je kunt de anatomische en functionele indeling van het zenuwstelsel beschrijven
- Je kunt beschrijven hoe het zenuwstelsel is opgebouwd
- Je kunt de bouw van een zenuwcel beschrijven en uitleggen hoe ieder onderdeel bijdraagt aan de werking van de cel
- Je kunt uitleggen hoe een impuls wordt overgedragen van een zenuwcel naar een doelwitcel 
- Je kunt de 3 typen zenuwcellen onderscheiden en hun voornaamste taak benoemen

Slide 2 - Diapositive

Lezen Kopje De werking van het zenuwstelsel en prikkels en impulsen (blz. 22 t/m 23)
Tekstbegripsvragen:
1. Wat is het verschil tussen het autonome en het animale zenuwstelsel?
2. Wat is een prikkel?
3. Welke cellen vangen prikkels op?
4. Hoe worden deze cellen ook wel genoemd en waar heb je dit woord eerder gehoord?
5. Wat zijn impulsen?

timer
5:00

Slide 3 - Diapositive

Het zenuwstelsel
Centraal zenuwstelsel (CZS): 
Hersenen + ruggenmerg


Perifeer zenuwstelsel:
Alle zenuwcellen in de rest van het lichaam

Slide 4 - Diapositive

Werking zenuwstelsel
Het zenuwstelsel zorgt ervoor dat er communicatie mogelijk is tussen organen

Het zenuwstelsel bestaat uit zenuwcellen die elektrische signalen (impulsen) kunnen sturen 

In zintuigen zitten zintuigcellen die een prikkel kunnen omzetten in een impuls. Zenuwcellen werken als conductoren en kunnen de impulsen doorgegeven aan de hersenen. 

Vanuit de hersenen kunnen impulsen via de conductoren worden verstuurd naar de effectoren. Dat kunnen spieren of klieren zijn.

Slide 5 - Diapositive

Bij het reageren op prikkels dienen de zenuwcellen als...
A
Receptoren
B
Effectoren
C
Conductoren

Slide 6 - Quiz

Bouw zenuwcel
Zenuwcellen bevatten veel uitlopers.

De dendrieten ontvangen impulsen van andere zenuwcellen

Een axon is een lange uitloper die aan het einde vertakt. Axonen zitten aangesloten op doelwitcellen. Dat kunnen andere zenuwcellen zijn, maar ook spiercellen of kliercellen.

Het axon bevat verschillende myelineschedes met daartussen insnoeringen. 

De myeline schedes bestaan uit cellen van Schwann. 


Slide 7 - Diapositive

Impulsoverdracht (1)
Impulsen kunnen worden overgedragen van de ene zenuwcel naar de andere zenuwcel via de synapsen. 

De synaps is het contactpunt van het axon en het dendriet van 2 zenuwcellen

Slide 8 - Diapositive

Impulsoverdracht (2)
Aan het uiteinde van een axon zitten blaasjes met neurotransmitter.

Bij aankomst van een impuls versmelten de blaasjes met het celmembraan en komen de neurotransmitters vrij in de synaptische spleet

Op het dendriet van de volgende cel bevinden zich receptoren. Neurotransmitters in de synaptische spleet kunnen binden aan de receptor. 

Zodra de neurotransmitter bindt aan de receptor ontstaat in de volgende zenuwcel weer een impuls

Slide 9 - Diapositive

Waarom lopen impulsen altijd van axon -> dendriet maar niet van dendriet -> axon?

Slide 10 - Question ouverte

3 typen zenuwcellen

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Aan de slag met leerdoelen

Slide 13 - Diapositive

Via welke zenuwcellen worden impulsen geleidt van de zintuigcellen naar het CZS?
A
Motorische zenuwcel
B
Sensorische zenuwcel
C
Schakelcel

Slide 14 - Quiz

Hoe wordt nummer 1 genoemd?
A
Dendriet
B
Axon
C
Synaps
D
Myeline

Slide 15 - Quiz