Je weet wat een ondernemer is en wat de voor- en nadelen zijn van ondernemerschap.
Je kunt uitleggen wat investeren is en waarom dat soms nodig is.
Je weet wat het begrip concurrentie inhoudt
Je kunt winst berekenen
Je weet wanneer een bedrijf verlies maakt
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2
Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Leerdoelen
Je weet wat een ondernemer is en wat de voor- en nadelen zijn van ondernemerschap.
Je kunt uitleggen wat investeren is en waarom dat soms nodig is.
Je weet wat het begrip concurrentie inhoudt
Je kunt winst berekenen
Je weet wanneer een bedrijf verlies maakt
Slide 1 - Diapositive
Wat is een ondernemer?
Slide 2 - Carte mentale
Ondernemer
Een ondernemer is iemand die met een eigen bedrijf zijn inkomen verdient.
Het hebben van een eigen bedrijf kent zijn eigen voordelen en nadelen.
Slide 3 - Diapositive
Geef een voordeel en een nadeel van ondernemerschap.
Slide 4 - Question ouverte
Voor- en nadelen ondernemschap
Voordelen:
- VRIJHEID; Je bent zelf de baas, dus je eigen regels gelden
- Je kan er veel meer mee verdienen dan dat je werkt voor een baas.
Nadelen:
- Financiële onzekerheid, als je weinig verkoopt heb je ook weinig winst.
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Wat kan Primark doen om extra geld te verdienen?
Slide 7 - Question ouverte
Investeren
HET kopen van nieuwe goederen of diensten OM:
meer, beter of sneller te kunnen produceren / verkopen.
Wat is investeren nog meer denken. jullie?
Slide 8 - Diapositive
SWEET VS. HOEKJE
Slide 9 - Diapositive
Waar consumeer je vaker? en waarom?
Slide 10 - Sondage
Wanneer twee of meer bedrijven strijden om meer klanten aan te trekken noemen we dat CONCURRENTIE. Hoe concurreren Sweet en Hoekje met elkaar?
Slide 11 - Question ouverte
Welke merken hieronder zijn concurrenten van elkaar? Maak de juiste combinaties door de afbeelding naar elkaar toe te slepen.
Slide 12 - Question de remorquage
Welke merken hieronder zijn concurrenten van elkaar? Maak de juiste combinaties door de afbeelding naar elkaar toe te slepen.
Slide 13 - Question de remorquage
winst berekenen
Door goederen of diensten te verkopen ontvang je geld. Dat is de opbrengst van de verkoop. Van de opbrengst moet je eerst alle kosten betalen. Als er daarna geld overblijft, heb je winst.
De winst bereken je als volgt:
opbrengsten - kosten = winst
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Vidéo
De eigenaar van Sweet heeft voor 275 euro aan frisdrank verkocht. De kosten waren in totaal 165 euro. Wat is zijn winst?
Slide 16 - Question ouverte
Hoe berekenen we de winst?
A
kosten - opbrengsten
B
productie - kosten
C
opbrengsten - kosten
Slide 17 - Quiz
je hebt 36 Turkse pizza's gemaakt, maar je hebt er maar 2 verkocht. Voor de ingrediënten heb je in totaal € 6,20 betaald. Je hebt de pizza's verkocht voor € 1,20 per stuk. Bereken je verlies
A
€ 6,20
B
€ 3,80
C
€ 2,40
D
€ 1,20
Slide 18 - Quiz
je hebt 36 Turkse pizza's gemaakt, maar je hebt er maar 2 verkocht.
Voor de ingrediënten heb je in totaal € 6,20 betaald. Je hebt de pizza's verkocht voor € 1,20 per stuk. Bereken je verlies
je hebt 36 Turkse pizza's gemaakt, maar je hebt er maar 2 verkocht.
Voor de ingrediënten heb je in totaal € 6,20 betaald. Je hebt de pizza's verkocht voor € 1,20 per stuk. Bereken je verlies
Opbrengst = 2 x € 1,20 = €2,40
Kosten = €6,20
Opbrengst - kosten = winst of verlies
€2,40 - €6,20 = -3,80
Slide 19 - Diapositive
Verlies
Als het niet goed gaat met het bedrijf, kunnen de kosten hoger worden dan de opbrengsten. Dan heb je geen winst meer, maar verlies.
Als een bedrijf lange tijd verlies lijdt en de schulden niet meer kan betalen, gaat het failliet. Het bedrijf wordt dan gesloten.
Slide 20 - Diapositive
Leg in eigen woorden uit hoe bedrijven die nu door de lockdown verlies draaien en wat er kan gebeuren als ze nog een tijdje niet open mogen
Slide 21 - Question ouverte
Leerdoelen
Je weet wat een ondernemer is en wat de voor- en nadelen zijn van ondernemerschap.
Je kunt uitleggen wat investeren is en waarom dat soms nodig is.
Je weet wat het begrip concurrentie inhoudt
Je kunt winst berekenen
Je weet wanneer een bedrijf verlies maakt
Slide 22 - Diapositive
Wat is juist? Een ondernemer is....
A
Iemand die met zijn eigen bedrijf een inkomen verdient
B
Iemand die in loondienst is
Slide 23 - Quiz
Investeren is:
A
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen
B
Het kopen van nieuwe consumptiegoederen
C
Het in dienst nemen van geschoolde werknemers
D
hetzelfde als ondernemerschap
Slide 24 - Quiz
De drie productiefactoren zijn:
A
Natuur, arbeid en werk
B
Natuur, arbeid en kapitaal
C
Arbeid, kapitaal en werk
D
Kapitaal, werk en natuur
Slide 25 - Quiz
Een concurrent van de Jumbo is...
A
Chocolade fabriek
B
Albert Heijn
C
Schoenenwinkel
D
Melkveehouderij
Slide 26 - Quiz
Josiah is eigenaar van een fietsenwinkel. Hij verkoopt een Gazelle fiets voor 500 euro. Hij heeft de fiets gekocht voor 350 euro. Wat is zijn winst?
A
€ 500
B
€ 350
C
€ 850
D
€ 150
Slide 27 - Quiz
Joelle heeft een ijskar. Zij verkoopt op een weekend 530 ijsjes. Haar kosten voor zo'n weekend zijn 240 euro. Aan winst blijft er 150 euro over. Bereken de opbrengsten van de verkoop
A
€ 380
B
€ 390
C
€ 150
D
€ 90
Slide 28 - Quiz
je hebt 36 Turkse pizza's gemaakt, maar je hebt er maar 2 verkocht. Voor de ingrediënten heb je in totaal € 6,20 betaald. Je hebt de pizza's verkocht voor € 1,20 per stuk. Bereken je verlies
A
€ 6,20
B
€ 3,80
C
€ 2,40
D
€ 1,20
Slide 29 - Quiz
Hasan heeft een ijskar. Hij verkoopt op een weekend 530 ijsjes. Zijn kosten voor zo'n weekend zijn 240 euro. Aan winst blijft er 150 euro over. Bereken hoeveel de verkoopopbrengst is van een ijsje.