4.2 Wat levert het op?

Leerdoelen
Je weet wat een ondernemer is en wat de voor- en nadelen zijn van ondernemerschap.
Je kunt uitleggen wat investeren is en waarom dat soms nodig is.
Je weet wat het begrip concurrentie inhoudt
Je kunt winst berekenen
Je weet wanneer een bedrijf verlies maakt
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Leerdoelen
Je weet wat een ondernemer is en wat de voor- en nadelen zijn van ondernemerschap.
Je kunt uitleggen wat investeren is en waarom dat soms nodig is.
Je weet wat het begrip concurrentie inhoudt
Je kunt winst berekenen
Je weet wanneer een bedrijf verlies maakt

Slide 1 - Diapositive

Wat is een ondernemer?

Slide 2 - Carte mentale

Ondernemer
Een ondernemer is iemand die met een eigen bedrijf zijn inkomen verdient. 

Het hebben van een eigen bedrijf kent zijn eigen voordelen en nadelen. 

Slide 3 - Diapositive

Geef een voordeel en een nadeel van ondernemerschap.

Slide 4 - Question ouverte

Voor- en nadelen ondernemschap
Voordelen:
- VRIJHEID; Je bent zelf de baas, dus je eigen regels gelden
- Je kan er veel meer mee verdienen dan dat je werkt voor een baas. 
Nadelen:
- Financiële onzekerheid, als je weinig verkoopt heb je ook weinig winst. 

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Wat kan Primark doen om extra geld te verdienen?

Slide 7 - Question ouverte

Investeren
HET kopen van nieuwe goederen of diensten OM:

meer, beter of sneller te kunnen produceren / verkopen. 

Wat is investeren nog meer denken. jullie?

Slide 8 - Diapositive

                               SWEET VS. HOEKJE 

Slide 9 - Diapositive

Waar consumeer je vaker? en waarom?

Slide 10 - Sondage

Wanneer twee of meer bedrijven strijden om meer klanten aan te trekken noemen we dat CONCURRENTIE.
Hoe concurreren Sweet en Hoekje met elkaar?

Slide 11 - Question ouverte

Welke merken hieronder zijn concurrenten van elkaar? Maak de juiste combinaties door de afbeelding naar elkaar toe te slepen. 

Slide 12 - Question de remorquage

Welke merken hieronder zijn concurrenten van elkaar? Maak de juiste combinaties door de afbeelding naar elkaar toe te slepen. 

Slide 13 - Question de remorquage

winst berekenen

Door goederen of diensten te verkopen ontvang je geld. Dat is de opbrengst van de verkoop. Van de opbrengst moet je eerst alle kosten betalen. Als er daarna geld overblijft, heb je winst.



De winst bereken je als volgt:
opbrengsten - kosten = winst 

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

De eigenaar van Sweet heeft voor 275 euro aan frisdrank verkocht. De kosten waren in totaal 165 euro. Wat is zijn winst?

Slide 16 - Question ouverte

Hoe berekenen we de winst?
A
kosten - opbrengsten
B
productie - kosten
C
opbrengsten - kosten

Slide 17 - Quiz

je hebt 36 Turkse pizza's gemaakt, maar je hebt er maar 2 verkocht.
Voor de ingrediënten heb je in totaal € 6,20 betaald. Je hebt de pizza's verkocht voor € 1,20 per stuk. Bereken je verlies
A
€ 6,20
B
€ 3,80
C
€ 2,40
D
€ 1,20

Slide 18 - Quiz

je hebt 36 Turkse pizza's gemaakt, maar je hebt er maar 2 verkocht.
Voor de ingrediënten heb je in totaal € 6,20 betaald. Je hebt de pizza's verkocht voor € 1,20 per stuk. Bereken je verlies
je hebt 36 Turkse pizza's gemaakt, maar je hebt er maar 2 verkocht.
Voor de ingrediënten heb je in totaal € 6,20 betaald. Je hebt de pizza's verkocht voor € 1,20 per stuk. Bereken je verlies

Opbrengst = 2 x € 1,20 = €2,40 
Kosten =         €6,20

Opbrengst - kosten = winst of verlies 
€2,40 - €6,20 = -3,80 

Slide 19 - Diapositive

Verlies 
Als het niet goed gaat met het bedrijf, kunnen de kosten hoger worden dan de opbrengsten. Dan heb je geen winst meer, maar verlies.

Als een bedrijf lange tijd verlies lijdt en de schulden niet meer kan betalen, gaat het failliet. Het bedrijf wordt dan gesloten.

Slide 20 - Diapositive

Leg in eigen woorden uit hoe bedrijven die nu door de lockdown verlies draaien en wat er kan gebeuren als ze nog een tijdje niet open mogen

Slide 21 - Question ouverte

Leerdoelen
Je weet wat een ondernemer is en wat de voor- en nadelen zijn van ondernemerschap.
Je kunt uitleggen wat investeren is en waarom dat soms nodig is.
Je weet wat het begrip concurrentie inhoudt
Je kunt winst berekenen
Je weet wanneer een bedrijf verlies maakt

Slide 22 - Diapositive

Wat is juist? Een ondernemer is....
A
Iemand die met zijn eigen bedrijf een inkomen verdient
B
Iemand die in loondienst is

Slide 23 - Quiz

Investeren is:
A
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen
B
Het kopen van nieuwe consumptiegoederen
C
Het in dienst nemen van geschoolde werknemers
D
hetzelfde als ondernemerschap

Slide 24 - Quiz

De drie productiefactoren zijn:
A
Natuur, arbeid en werk
B
Natuur, arbeid en kapitaal
C
Arbeid, kapitaal en werk
D
Kapitaal, werk en natuur

Slide 25 - Quiz

Een concurrent van de Jumbo is...
A
Chocolade fabriek
B
Albert Heijn
C
Schoenenwinkel
D
Melkveehouderij

Slide 26 - Quiz

Josiah is eigenaar van een fietsenwinkel. Hij verkoopt een Gazelle fiets voor 500 euro. Hij heeft de fiets gekocht voor 350 euro. Wat is zijn winst?
A
€ 500
B
€ 350
C
€ 850
D
€ 150

Slide 27 - Quiz

Joelle heeft een ijskar. Zij verkoopt op een weekend 530 ijsjes. Haar kosten voor zo'n weekend zijn 240 euro. Aan winst blijft er 150 euro over. Bereken de opbrengsten van de verkoop
A
€ 380
B
€ 390
C
€ 150
D
€ 90

Slide 28 - Quiz

je hebt 36 Turkse pizza's gemaakt, maar je hebt er maar 2 verkocht.
Voor de ingrediënten heb je in totaal € 6,20 betaald. Je hebt de pizza's verkocht voor € 1,20 per stuk. Bereken je verlies
A
€ 6,20
B
€ 3,80
C
€ 2,40
D
€ 1,20

Slide 29 - Quiz

Hasan heeft een ijskar. Hij verkoopt op een weekend 530 ijsjes. Zijn kosten voor zo'n weekend zijn 240 euro. Aan winst blijft er 150 euro over. Bereken hoeveel de verkoopopbrengst is van een ijsje.
A
€ 1,20
B
€ 0,79
C
€ 0,74
D
€ 0,45

Slide 30 - Quiz