Zinsdelen en meer

Nederlands
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

Cette leçon contient 11 diapositives, avec diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Nederlands

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
  • Voorbereiden op de toets.
  • Herhalen zinsdelen.
  • Circuit Nederlands.
  • Zelfstandig werken OLC/boek.
  • Extra uitleg.




Slide 2 - Diapositive

Zinsdelen?
Mijn moeder is volgende week jarig.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Ezelsbruggetjes>

Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan = een zinsdeel.

En: de woorden niet en wel staan altijd tussen strepen. (zijn aparte zinsdelen)

Slide 5 - Diapositive

De persoonsvorm?
  • De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord in de zin.
  • De persoonsvorm vertelt wat er gebeurt (de actie) in de zin.
  • 1 werkwoord in de zin? = altijd de persoonsvorm.
  • Twijfel je? Verander de zin!






Slide 6 - Diapositive

Verander de zin.....
  • Van tijd> Mijn moeder is jarig.
  • Mijn moeder was jarig. > was = persoonsvorm.
  • Van aantal> Mijn moeder is jarig.
  • Mijn moeder en vader zijn jarig. > zijn = persoonsvorm.
  • In een vraag> Mijn moeder is jarig> Is mijn moeder jarig?
  • Als je een vraagzin maakt, komt de persoonsvorm vooraan.



Slide 7 - Diapositive

Een vraagzin maken lijkt het makkelijkst

Maar let op! Als de zin al een vraagzin is, wordt het lastig.

Wanneer is mijn moeder jarig?


Verander dan de tijd> Wanneer was mijn moeder jarig?

Of verander het aantal> Wanneer zijn mijn moeder en vader jarig?

Slide 8 - Diapositive

En dan nog het onderwerp.

Het onderwerp vertelt over wie (of wat) de zin gaat.

Net als bij een film of een boek.

Mijn moeder is volgende week jarig.

Over wie gaat deze zin?

Wie is volgende week jarig?  > mijn moeder.

Wie (of wat) + pv? = onderwerp

Slide 9 - Diapositive

Taalcircuit
  1. Vijf opdrachten
  2. Vijf minuten de tijd.(maximaal)
  3. Klaar? Druk op de bel, dan komen we controleren.
  4. Foutloos, en binnen de tijd?> 3 ptn
  5. Binnen de tijd, maar niet foutloos? > verbeteren voor 1 ptn.
  6. Niet binnen de tijd, of nog steeds fout? > 0 ptn
  7. Wie haalt de meeste punten?

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo