§ 2.3 Ruil, scholing en specialisatie

noem 3 voorbeelden van transactiekosten
1 / 23
suivant
Slide 1: Question ouverte
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

noem 3 voorbeelden van transactiekosten

Slide 1 - Question ouverte

Leg het verband uit tussen wederzijds voordeel en ruilverhouding

Slide 2 - Question ouverte

Leerdoelen
Je kunt arbeidsproductiviteit uitleggen en verklaren dat scholing, specialisatie en arbeidsdeling de arbeidsproductiviteit verhogen.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Om het werk zo goed mogelijk te doen is er een arbeidsverdeling (specialisatie)

Slide 5 - Diapositive

Ruil, scholing en specialisatie
Als er geen sprake is van ruil, moet iedereen zelf produceren waar je behoefte aan hebt. Iedereen kan echter in meer behoeften voorzien als mensen zich scholen en specialiseren in iets waar ze goed in zijn en dan met andere mensen ruilen. 
Door scholing en specialisatie (en arbeidsdeling) neemt de arbeidsproductiviteit toe.


Slide 6 - Diapositive

Arbeidsdeling en arbeidsproductiviteit
De arbeidsproductiviteit is de productie per werknemer in een bepaalde tijdseenheid. 

De gemiddelde arbeidsproductiviteit 
in een bedrijf kan door arbeidsdeling 
omhoog.

Slide 7 - Diapositive

Voorbeeld 1
Je wast auto’s op zaterdag. Je kunt 1 auto per uur wassen (inclusief stofzuigen / waxen).

Je arbeidsproductiviteit is dus 1 auto per uur. Als dat bijvoorbeeld €10 oplevert, kun je de arbeidsproductiviteit in euro’s uitdrukken: apt = €10 per uur.

Slide 8 - Diapositive

Een vriendje wil wel helpen. Hij zuigt terwijl jij wast. Je kunt dan met z’n tweeën 4 auto’s per uur doen. 
De arbeidsproductiviteit per persoon per uur is dan 
..............................................................................................

Slide 9 - Diapositive

Een vriendje wil wel helpen. Hij zuigt terwijl jij wast. Je kunt dan met z’n tweeën 4 auto’s per uur doen. 
De arbeidsproductiviteit per persoon per uur is dan 
4/2 = 2 auto’s (€ 20)

Slide 10 - Diapositive

Specialisatie
Door specialisatie en arbeidsdeling ligt de arbeidsproductiviteit hoger en de kosten dus ......................... Het lijkt dus logisch je te specialiseren in iets waar je het best in bent en dan vervolgens met anderen te ruilen (die weer ergens anders het beste in zijn).

Slide 11 - Diapositive

Specialisatie
Door specialisatie en arbeidsdeling ligt de arbeidsproductiviteit hoger en de kosten dus lager. 
Het lijkt dus logisch je te specialiseren in iets waar je het best in bent en dan vervolgens met anderen te ruilen (die weer ergens anders het beste in zijn).

Slide 12 - Diapositive

Door specialisatie stijgt:
A
Productie
B
Welvaart
C
Alle antwoorden zijn goed
D
Motivatie

Slide 13 - Quiz

Wat betekent specialisatie?
A
Je richten op het werk wat je goed doet
B
1 ding tegelijk doen
C
Iets bijzonders maken
D
Een takenlijst voor een maand maken

Slide 14 - Quiz

Door specialisatie neemt de arbeidsproductiviteit ...
A
af
B
toe

Slide 15 - Quiz

Wat is geen oorzaak van specialisatie?
A
Natuurlijke omstandigheden
B
Loonkosten per en kwaliteit van product.
C
Arbeidsmigratie
D
Politiek klimaat.

Slide 16 - Quiz

Wat is arbeidsproductiviteit?
A
Productie - Afzet
B
Productie : Werknemers
C
Productie : Periode

Slide 17 - Quiz

Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
scholing
B
arbeidsvoorwaarden
C
arbeidsverdeling
D
openingstijden

Slide 18 - Quiz

Wat is de arbeidsproductiviteit?
A
de totale productie per jaar
B
de productie per werknemer per tijdseenheid
C
de hoeveelheid werknemers
D
het aantal uren dat er gewerkt wordt

Slide 19 - Quiz

Arbeidsproductiviteit stijgt niet door
A
Betere arbeidsverdeling
B
Betere scholing
C
Snellere machines
D
Onervaren medewerkers

Slide 20 - Quiz

Leerdoelen
Je kunt arbeidsproductiviteit uitleggen en verklaren dat scholing, specialisatie en arbeidsdeling de arbeidsproductiviteit verhogen.

Slide 21 - Diapositive

Ik heb nog de volgende vragen:

Slide 22 - Carte mentale

Slide 23 - Vidéo