1C Woordsoorten

1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Programma vrijdag 6 maart
  • Lezen 
  • Leerdoelen
  • Begintaak
  • Theorie (aantekeningen maken) 
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting 

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
  • Ik kan zinnen verdelen in losse woorden en deze benoemen.
  • Ik kan de woordsoorten werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en bijwoord benoemen. 

Slide 3 - Diapositive

Woordsoorten
benoemen kan ik
A
uitstekend
B
goed
C
voldoende
D
onvoldoende

Slide 4 - Quiz

Ik leg regelmatig een (lidwoord) kort (bijvoeglijk naamwoord) huisbezoek (zelfstandig naamwoord) af bij (voorzetsel) een oude, slechtziende dame. Ze vraagt of ik koffie wil.
‘Graag’, zeg ik, ‘met warme melk.’
We gaan naar de keuken. De dame woont al vijftig jaar in het grote huis, ze kan zich prima redden, alles staat al zo lang op dezelfde plaats. Het steelpannetje gaat op het vuur, nu nog een mooi schuimkraagje op de melk. Ik kan nog net voorkomen dat het opkloppen van de melk met de afwasborstel gebeurt. Heerlijk bakje.
Noteer 2 andere lidwoorden uit de tekst.

timer
1:00
timer
1:00

Slide 5 - Question ouverte

Ik leg regelmatig een (lidwoord) kort (bijvoeglijk naamwoord) huisbezoek (zelfstandig naamwoord) af bij (voorzetsel) een oude, slechtziende dame. Ze vraagt of ik koffie wil.
‘Graag’, zeg ik, ‘met warme melk.’
We gaan naar de keuken. De dame woont al vijftig jaar in het grote huis, ze kan zich prima redden, alles staat al zo lang op dezelfde plaats. Het steelpannetje gaat op het vuur, nu nog een mooi schuimkraagje op de melk. Ik kan nog net voorkomen dat het opkloppen van de melk met de afwasborstel gebeurt. Heerlijk bakje.
Noteer 4 andere zelfstandige naamwoorden uit de tekst.
timer
1:00

Slide 6 - Question ouverte

Ik leg regelmatig een (lidwoord) kort (bijvoeglijk naamwoord) huisbezoek (zelfstandig naamwoord) af bij (voorzetsel) een oude, slechtziende dame. Ze vraagt of ik koffie wil.
‘Graag’, zeg ik, ‘met warme melk.’
We gaan naar de keuken. De dame woont al vijftig jaar in het grote huis, ze kan zich prima redden, alles staat al zo lang op dezelfde plaats. Het steelpannetje gaat op het vuur, nu nog een mooi schuimkraagje op de melk. Ik kan nog net voorkomen dat het opkloppen van de melk met de afwasborstel gebeurt. Heerlijk bakje.
Noteer 4 andere bijvoeglijke naamwoorden uit de tekst.
timer
1:00

Slide 7 - Question ouverte

Ik leg regelmatig een (lidwoord) kort (bijvoeglijk naamwoord) huisbezoek (zelfstandig naamwoord) af bij (voorzetsel) een oude, slechtziende dame. Ze vraagt of ik koffie wil.
‘Graag’, zeg ik, ‘met warme melk.’
We gaan naar de keuken. De dame woont al vijftig jaar in het grote huis, ze kan zich prima redden, alles staat al zo lang op dezelfde plaats. Het steelpannetje gaat op het vuur, nu nog een mooi schuimkraagje op de melk. Ik kan nog net voorkomen dat het opkloppen van de melk met de afwasborstel gebeurt. Heerlijk bakje.
Noteer 4 andere voorzetsels uit de tekst.
timer
1:00

Slide 8 - Question ouverte

Woordsoorten
benoemen kan ik
A
uitstekend
B
goed
C
voldoende
D
onvoldoende

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Vidéo

Voorzetsel
  • 'kast'-woorden (in de kast, op de kast, naast de kast)
  • 'feest'-woorden (tijdens het feest, gedurende het feest)

Slide 11 - Diapositive

Vaste voorzetsels
  • Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel


  1. denken aan
  2. letten op
  3. kijken naar
timer
1:00

Slide 12 - Diapositive

Vaste voorzetsels
  • Ook een aantal woordcombinaties heeft een vast voorzetsel:
  1. aanspraak maken op
  2. overtuigd zijn van
  3. akkoord gaan met
  4. bestand zijn tegen
  5. commentaar hebben op
  6. interesse hebben in
  7. de draak steken met
  8. bekend zijn met
  9. belang hechten aan
  10. spijt hebben van 

Slide 13 - Diapositive

Bijwoord
Bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets over een zelfstandig naamwoord. Bijwoorden (bijw) zeggen iets over andere woorden:

  • over een werkwoord (Charlotte rijdt verkeerd)
  • over een bijvoeglijk naamwoord (Dat is een bijzonder mooi liedje. )
  • over een ander bijwoord  (Zij schaatst erg snel.)

Slide 14 - Diapositive

Bijwoord
Veel woorden die in hun eentje een zinsdeel kunnen vormen, zijn bijwoorden. Enkele voorbeelden: nu, straks, niet, beslist, bijna, graag, nooit, daar, hiernaast, ergens:

Misschien / vindt hij / ooit / ergens / het antwoord dat hij zoekt.

Slide 15 - Diapositive

Zelfstandig werken
  • Verlengde instructie:
  • Learnbeat  --> grammatica 2.4 --> Deel  2: Toepassing woordsoorten opdracht 1 t/m 4
  • Klaar? Keuze:
  1. Maak kaartjes voor het 'ik houd van holland spel' over woordsoorten
  2. Lezen leesboek 
  3. Werken aan je leesverslag
timer
8:00

Slide 16 - Diapositive

Welk lidwoord is het onbepaald lidwoord?
A
de
B
het
C
een

Slide 17 - Quiz

Nederland =
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord

Slide 18 - Quiz

Aardig
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Quiz

Rijst
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 20 - Quiz

Tot vandaag heb je de kans om iets in te leveren.
'tot' is een:
A
werkwoord
B
voorzetsel
C
voorzetsel
D
lidwoord

Slide 21 - Quiz

Welk voorzetsel hoort bij omgaan?
A
bij
B
met
C
naar
D
uit

Slide 22 - Quiz

Zoek het bijwoord:
Linda schrijft klein.
A
Linda
B
schrijft
C
klein
D
.

Slide 23 - Quiz

Programma vrijdag 13 maart
  • Lezen
  • Leerdoelen
  • Terugkoppeling huiswerk
  • Instructie beknopte schrijfstijl
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting 

Slide 24 - Diapositive

Leerdoelen

  • Ik kan de woordsoorten werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en bijwoord benoemen. 
  • Ik kan beknopt schrijven door alleen te benoemen wat de hoofdzaken zijn. 

Slide 25 - Diapositive

Zelfs de bevers eten geen vlees, beweert meneer De Bree.

Benoem de woordsoort van 'zelfs'

Slide 26 - Question ouverte

Zelfs de bevers eten geen vlees, beweert meneer De Bree.

Benoem de woordsoort van 'de'

Slide 27 - Question ouverte

Zelfs de bevers eten geen vlees, beweert meneer De Bree.

Benoem de woordsoort van 'bevers'

Slide 28 - Question ouverte

Zelfs de bevers eten geen vlees, beweert meneer De Bree.

Benoem de woordsoort van 'eten'

Slide 29 - Question ouverte

Zelfs de bevers eten geen vlees, beweert meneer De Bree.

Benoem de woordsoort van 'vlees'

Slide 30 - Question ouverte

Zelfs de bevers eten geen vlees, beweert meneer De Bree.

Benoem de woordsoort van 'beweert'

Slide 31 - Question ouverte

Zelfs de bevers eten geen vlees, beweert meneer De Bree.

Benoem de woordsoort van 'De'

Slide 32 - Question ouverte

Zelfs de bevers eten geen vlees, beweert meneer De Bree.

Benoem de woordsoort van 'Brie'

Slide 33 - Question ouverte

'Een royaal gemeubileerde kamer' is iets anders dan een 'royale, gemeubileerde kamer'. Leg uit waarom.

Slide 34 - Question ouverte

Een royale, gemeubileerde kamer

Slide 35 - Diapositive

Een royaal gemeubileerde kamer

Slide 36 - Diapositive

Ik kan de woordsoorten werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en bijwoord benoemen.
A
Ja, volledig
B
Bijna, ik vind één woordsoort nog lastig
C
Nee, ik heb nog meer oefeningen nodig waar ik zelfstandig mee aan de slag kan.
D
Nee, ik heb nog meer uitleg van de docent nodig.

Slide 37 - Quiz

Raadpleeg de theorie op pagina 3 van 2.4  deel 3
Beknopte schrijfstijl

Slide 38 - Carte mentale

Zelfstandig werken
  • Verlengde instructie:  
  • Learnbeat 1 D --> grammatica 2.4 --> Deel 3 D: Formuleren beknopte stijl --> opdracht 1, 3, 4, en 5
  • Learnbeat 1 D --> grammatica 2.4 --> F Voortgangstoets opdracht 1 en 2
  • Klaar? Keuze:
  1. Maak kaartjes voor het 'ik houd van holland spel' over woordsoorten
  2. Lezen leesboek
timer
10:00

Slide 39 - Diapositive

Huiswerk voor vrijdag
  • Learnbeat 1 C nieuw --> grammatica 2.4 --> Deel 3 C: Formuleren beknopte stijl --> opdracht 1, 3, 4, en 5
  • Learnbeat 1 C nieuw --> grammatica 2.4 --> F Voortgangstoets opdracht 1 en 2

Slide 40 - Diapositive

Bepaalde en onbepaalde lidwoorden
Het Nederlands kent drie lidwoorden (lw): de, het en een
De hond loopt via een tuinpad naar het huis.

‘De’ en ‘het’ zijn bepaalde lidwoorden:
de hond (je weet precies welke hond) 

‘Een’ is een onbepaald lidwoord:
een tuinpad (je weet niet precies welk tuinpad)

Slide 41 - Diapositive

  1. Welk antwoord is het meest beknopt?
  2. Is de inhoud volledig in dit antwoord?

Slide 42 - Diapositive