Les 7 - V4 - escribir sobre monumento/naturaleza

Clase de español - V4
miércoles, 17 de abril de 2024
Objetivo de la clase
La diferencia entre SER, ESTAR y HAY
Terminar párrafo 3

1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Clase de español - V4
miércoles, 17 de abril de 2024
Objetivo de la clase
La diferencia entre SER, ESTAR y HAY
Terminar párrafo 3

Slide 1 - Diapositive

La clase anterior -
Welk monument/natuurverschijnsel heb je bezocht?
Waar ligt het en hoe ligt het ten opzichte van ...
Wat heb je daar gezien en gedaan?
Wat vond je ervan?
timer
3:00

Slide 2 - Question ouverte

Los deberes para hoy

Slide 3 - Diapositive

Traduce al español
1. ten zuiden van - 2. het meer - 3. bezienswaardigheden
4. met de bus reizen - 5. de vertraging - 6. de weg -
7. de heenreis - 8. het verblijf - 9. de kaart/plattegrond
timer
3:00

Slide 4 - Question ouverte

Escribe la forma
correcta del indefinido:
1. Yo (dormir)
2. nosotros (poder)
3. ellos (estar)
4. Mi amigo y yo ( tener)
5. Yo (levantarse)
timer
2:00

Slide 5 - Question ouverte

Traduce al español:
1. We gingen naar een landgoed.
2. In deze stad waren veel gebouwen.
3. Er was veel lawaai.
4. Ik zag een vogel.
5. Er waren ook dolfijnen.
timer
3:00
¿Indefinido o imperfecto?
Wat kon je ook al weer doen, als je niet weet welke verleden tijd je moet gebruiken?

Slide 6 - Question ouverte

Habla con tu compañero/a de clase sobre
el uso de hay/ser/estar.
Weet je de vormen ook in de indefinido
en in de imperfecto? Schrijf ze op
timer
2:00

Slide 7 - Question ouverte

Hay, ser, estar
Escribe en el pasado (imperfecto o indefinido)
El año pasado yo 1._______en Costa Rica de vacaciones. Allí 2.______muchos animales  muy hermosos. También la gente 3. _____muy amable. En Costa Rica 4.______comida muy rica sobre todo los postres. 
timer
3:00

Slide 8 - Diapositive

SER of ESTAR
ser
estar
vertellen over de kenmerken van iets of de eigenschappen van iemand

vertellen hoe iets of iemand is / eruit ziet
vertellen waar iets zich bevindt (liggen, staan, zitten, zijn)
veranderlijke situaties, dus bijvoorbeeld hoe iemand zich voelt (moe, ziek, misselijk)
bij eten (hoe iets smaakt)
Schrijf 1 zin met ser en 1 zin met estar die past in je brief

Slide 9 - Diapositive

HAY of ESTAR
HAY - HABÍA
ESTAR - ESTABA
er is / er zijn
onderwerp is onbepaald:
un, una, unos, unas
muchos / pocos
telwoorden
en als er niets voor het onderwerp staat.
vertellen waar iets zich bevindt 
het onderwerp is bepaald
el, la, los, las
namen
aanwijzende voornaamw.
bezittelijk voornaams.
Schrijf 1 zin met hay en 1 zin met estar die past in je brief

Slide 10 - Diapositive

Vuestros errores

Slide 11 - Diapositive

Tijdsbepaling
Aan het begin of aan het einde van de zin



De eerste dag
El primer día
De tweede dag
El segundo día
De volgende dag
Al día siguiente
Op 28 mei 
El 28 de mayo
Na het bezoek aan ..
Después de la visita a ..

Slide 12 - Diapositive

Vocabulario
El vuelo era bien -> rápido, cómodo, divertido, aburrido, duro
Gebruik de lijst bijvoeglijke naamwoorden uit de reader.
El guía = de gids (een man)        La guía = de gids (een vrouw)
El agua -> dit is toch een vrouwelijk woord (dus let op bijvnw)
agradable = aangenaam of prettig (verder niets anders)
Ik ga vertellen / schrijven over = Voy a contar / escribir sobre ..

Slide 13 - Diapositive

Geografische namen
Altijd met hoofdletter (zelf checken).

De Iguazú watervallen = Las Cataratas de Iguazú
Torres del Paine Park = Parque Nacional Torres del Paine


Slide 14 - Diapositive

Voorzetsels
Werkwoord zonder beweging + EN

Werkwoord met beweging + A
estar en
llegar a 
volver a 
ir a
venir a
viajar a 

Slide 15 - Diapositive

Mening / vinden
Ik vond het monument mooi.
Me gustaba el monumento
El monumento me parecía hermoso.
El monumento era hermoso

Vertaal terug naar NL en bepaal wat het mooiste klinkt: tegenwoordige tijd of verleden tijd (welke verleden tijd?)

Slide 16 - Diapositive

Samenhang
Controleer of je elke alinea met óf een voegwoord óf een inleidende zin begint.

Waarom is dat belangrijk?

Het kan ook een tijdsbepaling zijn: de volgende dag, na het bezoek aan ... etc.

Slide 17 - Diapositive

Gebruik van de tijden
Controleer telkens of je correct hebt gekozen voor indefinido of imperfecto.
Let op:
in de hele brief 4 á 5 x indefinido en 4 á 5 x imperfecto
steeds een ander werkwoord
Dus niet: 3x fuimos en 2x fui
Ook niet: 3x era en 2x eran

Slide 18 - Diapositive

Portátiles cerrados

Slide 19 - Diapositive

Un monumento o naturaleza - par. 3
Welk monument / natuurverschijnsel heb je bezocht?
Wanneer heb je het bezocht?
Hoe ging je ernaar toe en met wie?
Leg uit wat het monument inhoudt (wat is het, wat was het vroeger, hoe ziet het eruit).
Of leg uit wat het natuurverschijnsel is en waarom het bijzonder is en hoe ziet het eruit.
Waar ligt deze bezienswaardigheid? Vertel ook ten opzichte waarvan
Leg uit wat je van de excursie of van het monument vond.
Korte zinnen.
Gebruik de woorden uit de reader.
GEbruik bijvoeglijke naamwoorden uit de reader.
Gebruik voegwoorden: primero, segundo, luego, después, por último
timer
15:00

Slide 20 - Diapositive

Escribir sobre la comida - par 4

Vertel dat je een avond hebt gegeten in een lokaal restaurant.
Vertel wanneer je daar hebt gegeten en met wie.
Vertel hoe dat restaurant heette en waar het lag.
Vertel hoe jij (jullie) daar naartoe bent (zijn) gegeaan.
Vertel dat je een typisch lokaal of nationaal gerecht hebt gegeten.
Beschrijf dit gerecht (ingrediënten, smaak (pittig, zoet, etc))
Vertel of je het lekker vond.

Zie woordenlijst in reade






timer
15:00

Slide 21 - Diapositive

Terminar la carta - par 5

Bedenk een voegwoord of inleidende zin om je brief af te sluiten.
Vertel wat je van de reis vond en wat de meeste indruk op je heeft gemaakt.
(impresionar: dit werkwoord werkt hetzelfde als gustar en encantar)
Waarom vond je dat zo speciaal, bijzonder, indrukwekkend.
 Raad je je docent aan er een keer naar toe te reizen, 
(recomendar (ie) + infinitivo)
Wil je zelf een keer teruggaan?
timer
15:00

Slide 22 - Diapositive

Los deberes para el viernes

Slide 23 - Diapositive