Week 4

English
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

English

Slide 1 - Diapositive

To Do:

  • Lesson 1: Check Grammar exercises / Chapter 1F/ Theme Words 

Slide 2 - Diapositive

Aims

- Je weet hoe de present simple werkt en hoe je deze moet gebruiken.
- Je kunt mensen begrijpen als ze rustig met elkaar praten.

Slide 3 - Diapositive

Lesson 1

Slide 4 - Diapositive

Check Answers: Grammar
Exercises 30-31-32

Slide 5 - Diapositive

Recap
  • Wanneer gebruik je de Present Simple?
  • Hoe maak je de Present Simple?
  • Kun je de Present Simple gebruiken in korte zinnen?

Slide 6 - Diapositive

Present Simple
- feiten                                                 Amsterdam is the capital of The Netherlands.
- gewoonten                                      I play football every Friday.
- iets wat regelmatig gebeurt   He always falls asleep in class.

SHIT-regel:
Bij he / she /it komt er een  's' achter het werkwoord. > he falls
! soms komt er 'es' achter: goes/ does/ watches




Slide 7 - Diapositive

Present Simple
Werkwoord: a/e/i/o/u + y
I
play
you
play
he/she/it
plays
we
play
they
play
Werkwoord: -y
I
try
you
try
he/she/it
tries
we
try
they
try

Slide 8 - Diapositive

1F: Listening
Preparing for listening: 
- Wat weet je al over het onderwerp? 
- Door voorkennis te activeren wordt het luisteren makkelijker.

Exercise 36b: werk samen met een klasgenoot. Vertel elkaar over een (vakantie) vriend of vriendin. 
timer
2:00

Slide 9 - Diapositive

1F: Listening
Exercise 37a + b: lees de opdracht door. Wat moet je doen?
Exercise 38: lees de opdracht door. Wat moet je doen?

Finish exercise 38-39 on p. 59

Slide 10 - Diapositive

Homework
  • Finish exercise 38-39 on p. 59
  • Study the Theme Words on p.74

Slide 11 - Diapositive

Wat is het Nederlandse woord voor: beard?

Slide 12 - Question ouverte

Wat is het Nederlandse woord voor: braces?

Slide 13 - Question ouverte

Wat is het Nederlandse woord voor: tall?

Slide 14 - Question ouverte

Wat is het Nederlandse woord voor: divorced?

Slide 15 - Question ouverte

Wat is het Nederlandse woord voor: nephew?

Slide 16 - Question ouverte

Wat is het Nederlandse woord voor: annoying?

Slide 17 - Question ouverte

What is het Engelse woord voor: kaal?

Slide 18 - Question ouverte

What is het Engelse woord voor: krullend/gekruld?

Slide 19 - Question ouverte

What is het Engelse woord voor: paardenstaart?

Slide 20 - Question ouverte

What is het Engelse woord voor: getrouwd?

Slide 21 - Question ouverte

What is het Engelse woord voor: grootouders?

Slide 22 - Question ouverte

What is het Engelse woord voor: verlegen?

Slide 23 - Question ouverte