Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Herhaling pruiken en revoluties
Slide 1 - Diapositive
Wat gaan we deze les doen
Herhalen hoofdstuk 4: Pruiken en revoluties
Slide 2 - Diapositive
Het volgende begrip past het best bij de Verlichting...
A
verstand
B
Renaissance
C
ontdekkingsreizen
D
Grieken
Slide 3 - Quiz
Verlichting is een gevolg van ...
A
wetenschappelijke revolutie
B
feodalisme
C
de Reformatie
D
plantagekoloniën
Slide 4 - Quiz
Bij Verlichting past het volgende begrip...
A
oorlog
B
gelijkheid
C
absolutisme
D
socialisme
Slide 5 - Quiz
"De overheid mag zich niet met de economie bemoeien, want je moet vrijheid hebben om met je verstand te kunnen beslissen over je eigen belangen in de economie."
"Er moet een gemeensch-appelijke karakter van de staat komen, die doormiddel van een “sociaal contract” tussen het volk en de bestuurder(s) georganiseerd moet worden."
Mensen zijn van nature goed, maar moeten wel goed worden opgevoed en onderwezen tot “redelijkheid”, dan zullen veel mistan-den verdwijnen." T
"In de politiek zijn er drie machten aanwezig( de rechtelijke, de uitvoerende en wetgevende macht) die gescheiden van elkaar moeten worden uitgevoerd om zo machts-misbruik te voorkomen.
"God is een horlogemaker die de wereld in gang heeft gezet en zich daarna niet meer met de aarde bemoeit."
Tekst
Voltaire Smith Rousseau Locke Montesquieu
Slide 6 - Question de remorquage
Wat wordt er bedoeld met 'rationeel' in 'rationeel denken'?
A
Gebaseerd op emoties
B
Gebaseerd op rantsoenen
C
Gebaseerd op logica
D
Gebaseerd op het verstand
Slide 7 - Quiz
Wat denk je dat basale mensenrechten zijn? Probeer er drie te benoemen.
Slide 8 - Question ouverte
Waarom voelden veel 'Amerikanen' zich niet verbonden met het Britse rijk?
Slide 9 - Question ouverte
Wat was een oorzaak van de Amerikaanse Revolutie?
A
Het eigen bestuur van de kolonies werd afgepakt
B
Amerikanen wilden geen belasting betalen
C
George Washington pleegde een staatsgreep
Slide 10 - Quiz
1
2
3
4
Het Congres roept de onafhankelijkheid uit
De VS wordt als onafhankelijk erkend
De Amerikanen moeten belasting betalen aan de britten
Het congres vormt een leger
Slide 11 - Question de remorquage
Waarom past de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring/het bestuur bij de ideeën van de verlichting?
Slide 12 - Question ouverte
Dekolonisatie betekent ...
A
Het afhankelijk worden van kolonies
B
Het onafhankelijk worden van kolonies
C
Oorlog voeren tegen het moederland
D
Samenwerken tegen het moederland
Slide 13 - Quiz
1607
1765
1774
1776
1783
Engelsen stichten kolonies in Amerika
De Amerikanen moeten belasting gaan betalen
De Amerikanen richten het Congres op
De Amerikanen roepen de onafhankelijkheid uit
Einde van de onafhankelijkheidsoorlog
Slide 14 - Question de remorquage
Wie heeft de wetgevende macht in de VS?
A
De Senaat
B
Het huis van Afgevaardigden
C
Rechters
D
de president
Slide 15 - Quiz
Wie heeft de uitvoerende macht in de VS?
A
Het Congres
B
De president
C
Het Hooggerechtshof
D
De Senaat
Slide 16 - Quiz
Zet in chronologische volgorde
Lodewijk XVI roept de Staten-Generaal bijeen
Rousseau schrijft dat het volk meer macht zou moeten hebben
Bestorming van de Bastille
Onthoofding van Lodewijk XVI
Robespierre aan de macht
nationale vergadering wordt opgericht
Slide 17 - Question de remorquage
Locke
Montesquieu
Rousseau
de wetgevende en de uitvoerende macht zijn verdeeld
ieder mens heeft grondrechten, de koning bewaakt deze
driemachtenleer
het volk moet inspraak hebben op het bestuur
Slide 18 - Question de remorquage
1e Stand
2e Stand
3e Stand
geestelijken
adel
boeren en burgers
Betaalt belasting
grootgrondbezitters
woont een groot deel van het jaar op paleis Versailles
Slide 19 - Question de remorquage
Wat is een directe oorzaak van de Franse Revolutie? (2 antwoorden)
A
Lodewijk XVI roept de Staten Generaal bijeen
B
Leden van de 3e stand verzamelen klachten
C
Inwoners van Parijs bestormen de Bastille
D
Boeren komen in opstand tegen hun landheren
Slide 20 - Quiz
Wat wilden de burgers bereiken tijdens de Franse Revolutie?
A
Vrijheid, gelijkheid, broederschap
B
Vrijheid, gelijkheid, democratie
C
Kiesrecht, gelijkheid, broederschap
D
Kiesrecht, afschaffen privileges, democratie
Slide 21 - Quiz
Hoe werd er gestemd voorafgaand aan de Nationale vergadering?
A
Per stand
B
Per hoofd
C
Wie het meeste geld had kon meer stemmen
D
Hoe machtiger je familie hoe vaker jouw stem telde
Slide 22 - Quiz
Wat stond er NIET in de nieuwe grondwet?
A
Alle Fransen hadden dezelfde rechten en plichten
B
De koning had niet langer alle macht
C
Nieuwe wetten moesten door de Nationale Vergadering worden goedgekeurd
D
Iedereen moest belasting betalen behalve de arme boeren
Slide 23 - Quiz
Hoe noemen we de volgelingen van Robespierre? (twee antwoorden mogelijk)
A
Gematigden
B
Jakobijnen
C
Radicalen
D
Terroristen
Slide 24 - Quiz
Op de afbeelding zie je de onthoofding van Robespierre. Hij was één van de velen die de dood vonden
In welke periode vond deze gebeurtenis plaats?
A
In de periode waarin Frankrijk een constitutionele monarchie was.
B
Tijdens de regering van Lodewijk XVI.
C
Tijdens de Terreur.
Slide 25 - Quiz
Bekijk de prent.
Welke zin over de prent is juist?
A
De tekenaar was een voorstander van de standenmaatschappij.
B
De tekening is getekend na de Franse Revolutie.
C
De tekening is getekend voor de Franse Revolutie.
D
Geen van de genoemde zinnen over de prent is juist.
Slide 26 - Quiz
In 1791 werd Frankrijk een ........... monarchie.
A
constitutionele
B
revolutionaire
C
republikeinse
D
koninklijke
Slide 27 - Quiz
De Franse Revolutie was een ....... en een ...... verandering.
Welke twee woorden horen op de stippellijntjes te staan?
A
economische en culturele
B
economische en sociale
C
politieke en culturele
D
politieke en sociale
Slide 28 - Quiz
Wie stellen de mannen op de afbeelding voor? Voor welke groep of persoon staan ze symbool?
Adel
Geestelijkheid
Derde stand
Koning
Slide 29 - Question de remorquage
Bekijk de prent.
Welke zin over de prent is juist?
A
De tekenaar was een voorstander van de standenmaatschappij.
B
De tekening is getekend na de Franse Revolutie.
C
De tekening is getekend voor de Franse Revolutie.
D
Geen van de genoemde zinnen over de prent is juist.
Slide 30 - Quiz
Welke drie veranderingen werden na de Franse revolutie ingevoerd in Frankrijk?
De standenmaatschappij werd afgeschaft.
Er kwam een vernieuwde grondwet.
Er kwam een grondwet.
Er kwam een democratie.
Er kwam een revolutie.
Er kwam een monarchie.
Slide 31 - Question de remorquage
Verlichting
Voor de tijd van de Verlichting.
Denken met je verstand.
traditie
Wetenschap wordt belangrijk.
Het volk krijgt meer invloed.
Gelijkwaardigheid.
Vastleggen rechten en plichten .
De grondwet wordt ingevoerd.
Onderzoek en experiment.
Standenmaatschappij.
Een kleine groep mensen heerst.
Absolutisme.
Eise Eisinga bouwt eht zonnestelsel.
Pruik.
Slide 32 - Question de remorquage
Welke Revolutie was eerst?
A
Franse Revolutie
B
Amerikaanse Revolutie
C
Bataafse Revolutie
D
Industriële Revolutie
Slide 33 - Quiz
Patriotten zijn...
A
Mensen die een koning steunen
B
Mensen die kritiek hadden op de stadhouder en regenten.
C
De Fransen die in Nederland woonden
D
Mensen die de stadhouder en regenten steunden.
Slide 34 - Quiz
Wanneer wordt de Bataafse Republiek gesticht?
A
1789
B
1795
C
1813
D
1806
Slide 35 - Quiz
De Bataafse Revolutie is gelukt met hulp van de ....?
A
Duitsers
B
Fransen
C
Engelsen
D
Spanjaarden
Slide 36 - Quiz
Wanneer was de Franse Tijd in Nederland?
A
1795-1813
B
1806-1813
C
1795-1806
D
voor 1795
Slide 37 - Quiz
Het Koninkrijk Holland hoorde bij Frankrijk
A
juist
B
onjuist
Slide 38 - Quiz
Dankzij de Franse Tijd hebben wij in Nederland:
A
achternamen
B
burgerlijke stand
C
het decimale stelsel
D
alle antwoorden zijn goed
Slide 39 - Quiz
Bij welk begrip uit dit hoofdstuk past deze afbeelding het best, leg je antwoord uit.
Slide 40 - Question ouverte
Gebruik bron 2. Is Legree een voorstander of een tegenstander van het abolitionisme? Leg je antwoord uit met een bronelement.
Slide 41 - Question ouverte
Voorstanders van de slavernij vonden dat zwarte mensen superieur waren aan blanke mensen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 42 - Quiz
Abolitionisten zijn:
A
Voor de slavenhandel
B
Tegen de slavenhandel
Slide 43 - Quiz
Nederland was het eerste land dat de slavernij afschafte
A
Goed
B
Fout
Slide 44 - Quiz
Wanneer werd de slavernij afgeschaft in Nederland?