H6.3 Winst

Planning
  • Wat weet je nog van 6.2, van alle markten thuis?
  • Uitleg 6.3
  • Interactief oefenen tijdens de les
  • Les afsluiten
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 3

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

Éléments de cette leçon

Planning
  • Wat weet je nog van 6.2, van alle markten thuis?
  • Uitleg 6.3
  • Interactief oefenen tijdens de les
  • Les afsluiten

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Lien

Wat ga je leren?
  • Hoe je de brutowinst en nettowinst uitrekent
    .
  • Wat het verschil is tussen verkoopprijs en consumentenprijs
    .
  • Welke btw-tarieven er zoal zijn.

Slide 3 - Diapositive

§6.3 Winst of verlies?

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Een bedrijf kan alleen bestaan door producten te verkopen. Daarmee krijgen ze omzet of verkoopopbrengst. Waardoor wordt de hoogte van de omzet bepaald?

A
De hoogte van de omzet wordt bepaald door de btw
B
De hoogte van de omzet wordt bepaald door de kosten
C
De hoogte van de omzet wordt bepaald door de afzet en de verkoopprijs.

Slide 6 - Quiz

Wat is inkoopwaarde?
A
Het totaalbedrag dat een bedrijf uitgeeft aan de inkoop van producten.
B
Het totaalbedrag dat een bedrijf verdient aan de inkoop van producten.

Slide 7 - Quiz

Wat is brutowinst?
A
Als je van de kosten de inkoopwaarde afhaalt
B
Als je van de omzet de inkoopwaarde afhaalt

Slide 8 - Quiz

Fietswinkel Spakenburg verkoopt in een jaar 1560 fietsen. De verkoopprijs van een fiets is € 800. De inkoopprijs per fiets was € 500. Bereken de brutowinst.

Slide 9 - Question ouverte

Winst of verlies
Omzet (verkoopopbrengst) = afzet x verkoopprijs
Inkoopwaarde = afzet x inkoopprijs
Brutowinst = omzet – inkoopwaarde

Slide 10 - Diapositive

Nettoresultaat
Van de brutowinst moeten alle bedrijfskosten nog af. (zoals: loonkosten, reclamekosten, de huur of de hypotheek van het gebouw, verzekeringspremies en de jaarlijkse afschrijving voor een bestelauto.)


Wat na aftrek van de bedrijfskosten overblijft van de brutowinst, is het nettoresultaat. Dat kan een nettowinst of nettoverlies zijn.

Slide 11 - Diapositive

Formule nettoresultaat
Brutowinst – bedrijfskosten = nettoresultaat (nettowinst of nettoverlies)

Slide 12 - Diapositive

Brutowinstmarge
Om als ondernemer winst te maken, moet je bij de inkoopprijs van je product een bedrag optellen waarmee je de bedrijfskosten kunt betalen en waarna je ook nog winst overhoudt.
 

Brutowinst per product is het verschil tussen de inkoopprijs en verkoopprijs.


De brutowinstmarge is de brutowinst uitgedrukt als percentage van de inkoopprijs.

Slide 13 - Diapositive

De inkoopprijs van een ijsmachine van het merk Princess is € 47,50. De verkoopprijs exclusief btw is € 99,00.

Bereken de brutowinstmarge in procenten van de inkoopprijs.

Slide 14 - Question ouverte

Verkoopprijs berekenen
Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstmarge

Slide 15 - Diapositive

De inkoopprijs van een fiets is € 500.
De brutowinstmarge is 60% van de inkoopprijs.
Bereken de verkoopprijs.

Slide 16 - Question ouverte

Slide 17 - Vidéo

Wat is een ander woord voor btw?
A
omzetbelasting
B
inkoopbelasting
C
verkoopprijs

Slide 18 - Quiz

Belasting toegevoegde waarde of omzetbelasting. Dit is een belasting die de overheid heft op de verkoop van goederen en diensten.

A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

De verkoopprijs inclusief btw is de consumentenprijs. Dat is de prijs die je als klant in de winkel betaalt.
Meestal geldt het btw-tarief van 21%.
Op levensmiddelen, boeken en sommige diensten, zit het lage btw-tarief van 6%.
Enkele producten en diensten zijn vrijgesteld van btw, bijvoorbeeld medicijnen en onderwijs.


A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

Btw
Een winkelier moet de ontvangen btw zelf weer betalen aan de Belastingdienst.
De btw die hij aan de Belastingdienst betaalt, mag de winkelier verrekenen met de btw die hijzelf heeft betaald over zijn inkopen en bedrijfskosten.
Omdat bedrijven niets aan de btw verdienen, moet je bij winstberekeningen altijd uitgaan van de bedragen exclusief (zonder) btw.

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Vidéo

Bereken de ontbrekende getallen.

Slide 23 - Question ouverte

Prijs berekenen
Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstmarge
Consumentenprijs = verkoopprijs + btw

Slide 24 - Diapositive

Consumentenprijs = verkoopprijs + btw

De verkoopprijs van een fiets is € 800. Het btw-tarief is 21%. Bereken consumentenprijs.

Slide 25 - Question ouverte

Fruitteler Koendert verkoopt o.a. peren. De verkoopprijs was eerst € 1,35 per stuk. Er werden bij deze prijs in een maand 760 peren verkocht. De fruitteler heeft de verkoopprijs verhoogd met 15%. Door deze prijsstijging is het aantal verkochte peren gedaald tot 680.

Was het, als je kijkt naar de omzet, verstandig om de prijs te verhogen?
Leg je antwoord uit met een berekening.

Slide 26 - Question ouverte

Van een fietswinkel zijn de volgende gegevens bekend:
- omzet € 2.375.000
- bedrijfskosten € 525.000
- inkoopwaarde € 875.000
- betaalde btw € 185.000
- ontvangen btw € 280.000
Bereken het nettoresultaat.

Slide 27 - Question ouverte

Amber van Hema moet een nieuwe partij jurken prijzen. De inkoopprijs is € 25,50. De brutowinstmarge is € 27,40. De btw is 21%.

Bereken de consumentenprijs.

Slide 28 - Question ouverte

Wat vond je van de les?

Slide 29 - Carte mentale

Les afsluiten

Slide 30 - Diapositive