Nectar A5, H13 = Zenuwstelsel

A5 - H13 - Zenuwstelsel
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

A5 - H13 - Zenuwstelsel

Slide 1 - Diapositive

Druk is een                                    voor je huid
Je huid geeft onder invloed van druk                           af,
die via het                                     naar de hersenen gaan 
Ruggenmerg
Prikkel
Impulsen

Slide 2 - Question de remorquage

Slide 3 - Diapositive

Het gaat straks over het centrale zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel. Beantwoordt een of beide vragen, als dat lukt...
Wat betekent: centraal?
Wat betekent: perifeer?

Slide 4 - Question ouverte

Uitleg paragraaf 13.1

Slide 5 - Diapositive

Een klasgenoot roept je naam. In welk deel van je hersenen neem je dat waar?
A
Grote hersenen
B
Kleine hersenen
C
In het oor
D
Hersenstam

Slide 6 - Quiz

Zet in de juiste volgorde, bij een reflex (het wegtrekken van je hand uit een vlam)
Armspier
Bewegingszenuw
Gevoelszenuw
Ruggenmerg
Zintuig

Slide 7 - Question de remorquage

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Iemand raakt met een arm een heet voorwerp aan en schreeuwt: "Au!".
Via welke typen neuronen zijn dan impulsen geleid?
A
alleen via sensorische en via motorische neuronen
B
alleen via motorische neuronen
C
via sensorisch, via motorische en via schakelneuronen
D
alleen via sensorische neuronen

Slide 10 - Quiz

Een proefpersoon bevindt zich in een zonnige tuin. Hij loopt naar binnen en komt in een donkere kamer. Door de verandering van de belichting verwijden de pupillen van de ogen van deze proefpersoon zich in een reflex.
Welk gedeelte van het centrale zenuwstelsel maakt deel uit van deze reflexboog?
A
Grote hersenen
B
Ruggenmerg
C
Netvlies
D
Hersenstam

Slide 11 - Quiz

Uitleg §13.2 in powerpoint
via Teams dus

Slide 12 - Diapositive

Een axon is langer dan een dendriet
A
Ja, dat is altijd zo
B
In ieder geval bij een sensorisch neuron
C
In ieder geval bij een motorisch neuron
D
Dat is nooit het geval

Slide 13 - Quiz


Iemand raakt met de vingers van zijn rechterhand een heet voorwerp aan. Reflexmatig trekt hij zijn rechterhand terug. Vrijwel tegelijkertijd strekt hij eveneens reflexmatig zijn linkerarm.
In de afbeelding is schematisch een aantal zenuwverbindingen tussen het ruggenmerg en de rechter- en linkerarm getekend. Deze zenuwverbindingen zijn bij de beschreven reflexen betrokken.
Welke typen neuronen zijn geheel of gedeeltelijk in de afbeelding getekend?
A
alleen motorische en sensorische neuronen
B
motorische neuronen, schakelneuronen en sensorische neuronen
C
alleen motorische neuronen
D
alleen sensorische neuronen

Slide 14 - Quiz



In de afbeelding is schematisch een aantal zenuwverbindingen tussen het ruggenmerg en de rechter- en linkerarm getekend. Deze zenuwverbindingen zijn bij de beschreven reflexen betrokken.

Bij welke synaps wordt een stimulerende neurotransmitter afgegeven, zodat de rechter arm zal buigen?
A
Synaps 1
B
Synaps 2
C
Synaps 3
D
Synaps 4

Slide 15 - Quiz

Deze afbeelding hoort bij volgende dia = vraag

Slide 16 - Diapositive

Zie vorige afbeelding.
Bij een kniepeesreflex lopen impulsen via een aantal van de volgende delen
1. grijze stof van ruggenmerg. 2. motorische axon
3. motorisch eindplaatje. 4. cellichaam sensorische zenuwcel. 5. spierspoeltje

Zet de 5 getallen in de juiste volgorde van de reflex.

(De reflex begint bij nummer 5, het spierspoeltje!)

Slide 17 - Question ouverte

Uitleg §13.3 in powerpoint
via Teams dus

Slide 18 - Diapositive

Een sensorisch neuron geeft impulsen omdat een zintuig een prikkel waarneemt. De prikkel wordt nu sterker (bv het geluid wordt harder). Wat gebeurt er met de impulsen die het neuron door geeft?
A
De impulssterkte wordt hoger
B
De impuls gaat sneller door de neuron heen
C
De impulsfrequentie wordt hoger
D
Die gaan protesteren tegen het coronabeleid

Slide 19 - Quiz

Beschrijf wat in je zenuwstelsel gebeurt vanaf het lezen van deze tekst tot en met de bewustwording van de opdracht.

Slide 20 - Question ouverte

Uitleg §13.4 in powerpoint
via Teams dus

Slide 21 - Diapositive

Hoe zorgt botox ervoor dat rimpels verdwijnen/minder duidelijk zijn?

Slide 22 - Question ouverte

Hoe bepalen de neuronen welke neurotransmitter er moet worden afgegeven, dus wanneer exciterend en wanneer inhiberend?

Slide 23 - Question ouverte

Acetylcholine wordt in de synapsspleet afgebroken door het enzym choline-esterase. De werking van acetylcholine kan o.a. op de volgende manieren beïnvloed worden.
1.Door een stof X die er voor zorgt dat choline-esterase niet meer werkt.
2.Door een stof Y die de plaats van acetylcholine op het membraan van zenuwcel inneemt. Stof Y is verder onwerkzaam.
Welke gevolgen heeft de stof X op de werking van skeletspieren? En stof Y?
A
Beide stoffen laten de spieren verslappen.
B
Stof X laat de spieren samentrekken en stof Y laat de spieren verslappen.
C
Beide stoffen laten de spieren samentrekken.
D
Stof X laat de spieren verslappen en stof Y laat de spieren samentrekken.

Slide 24 - Quiz

Vraag uit presentatie over curare
(kijken of jullie wakker zijn)
A
E
B
C
C
A
D
D

Slide 25 - Quiz

Uitleg §13.5 in powerpoint
via Teams dus

Slide 26 - Diapositive