KB3 - 2 oktober 2024

Welcome!
Have a seat and keep your phones in your bag!

1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Welcome!
Have a seat and keep your phones in your bag!

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen van deze les
  • Het toepassen van de past simple in een zin
  • Het leren van het verschil tussen much en many
  • Klokkijken in het Engels
  • Het gebruiken van ordinal numbers (rangtelwoorden)
  • De datum in het Engels vertellen
  • Het gebruiken van relative pronouns (who en which)

Slide 2 - Diapositive

Past simple (de verleden tijd)
  • Regelmatige werkwoorden in de verleden tijd: werkwoord + -ed
(to walk, walked)
  • Werkwoorden die eindigen op -e: + -d
(to share, shared)
  • Werkwoorden op medeklinker + -y: medeklinker + -ied
(to try, tried)
  • Werkwoord op korte klinker: medeklinker verdubbelen + -ed
(to plan, planned)

Slide 3 - Diapositive

Fill in the gap using the past simple:
"She ___ (work) at the supermarket last Saturday."
A
works
B
worked
C
working
D
work

Slide 4 - Quiz

Fill in the gap using the past simple:

"She ___ (live) in London for two years."
A
lived
B
was living
C
lives
D
living

Slide 5 - Quiz

Fill in the gap using the past simple:

"They ___ (try) to solve the puzzle last night."
A
tries
B
tried
C
tryed
D
trying

Slide 6 - Quiz

Fill in the gap using the past simple:

"She ___ (plan) the party all by herself."
A
plans
B
planned
C
planning
D
plan

Slide 7 - Quiz

Much / many
  • Much gebruik je bij woorden in het enkelvoud, of als je ze niet kunt tellen
(much time, much interest, much homework)

  • Many gebruik je bij woorden in het meervoud, of als je ze kan tellen
(many books, many chairs, many friends)

Slide 8 - Diapositive

Much of many?
"Our dog doesn't drink ___ water."

Slide 9 - Question ouverte

Much of many?
"I love books with ___ pictures."

Slide 10 - Question ouverte

Much of many?
"How ___ keys does a keyboard have?"

Slide 11 - Question ouverte

Much of many?
"You don't use ___ sugar, do you?"

Slide 12 - Question ouverte

Klokkijken
  • Hele uren : o'clock
  • Voor 12 uur 's middags: am
  • Na 12 uur 's middags: pm

  • Minutenwijzer tussen 12 en 6: past
  • Minutenwijzer tussen 6 en 12: to

Slide 13 - Diapositive

What's the time?

Slide 14 - Question ouverte

What's the time?

Slide 15 - Question ouverte

What's the time?

Slide 16 - Question ouverte

What's the time?

Slide 17 - Question ouverte

Ordinal numbers (rangtelwoorden)
  • Rangtelwoorden geven een volgorde aan: eerste, tweede, derde, etc.
  • Bijna alle getallen krijgen th aan het eind, behalve de eerste drie: first, second, third
  • Bij rangtelwoorden zoals eenentwintigste of drieëndertigste, voeg je een - toe.
(twenty-first, thirty-third)

Slide 18 - Diapositive

Vertaal het volgende rangtelwoord van het Nederlands naar het Engels:

zevende

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal het volgende rangtelwoord van het Nederlands naar het Engels:

negenentwintigste

Slide 20 - Question ouverte

Vul het juiste Engelse rangtelwoord in de zin:

Today is my ______ birthday. (vierde)

Slide 21 - Question ouverte

Vul het juiste Engelse rangtelwoord in de zinnen:

This is my ______ time visiting London. (eenentwintigste)

Slide 22 - Question ouverte

Days, months en dates
  • De dagen van de week en maanden van het jaar schrijf je altijd met een hoofdletter
(Today it is Wednesday, the second of October.)

Slide 23 - Diapositive

Schrijf de datum in het Engels:
woensdag 2 oktober

Slide 24 - Question ouverte

Schrijf de datum in het Engels:
zaterdag 15 april

Slide 25 - Question ouverte

Schrijf de datum in het Engels:
maandag 28 december

Slide 26 - Question ouverte

Schrijf de datum in het Engels:
zondag 14 augustus

Slide 27 - Question ouverte

Relative pronouns (who en which)
Who of which gebruik je om meer details te geven over het woord  waar het bij hoort.

  • Who gebruik je bij personen
(The woman who lives next door has a cute dog.)
  • Which gebruik je bij dingen en bij dieren
(The cake which you made was delicious!) 
(The dog, which has a fluffy coat, loves to play in the park.)

Slide 28 - Diapositive

Vul het juiste voornaamwoord in:

The teacher ______ helps us with our homework is very kind.

Slide 29 - Question ouverte

Vul het juiste voornaamwoord in:

I have a cat ______ loves to play with yarn.

Slide 30 - Question ouverte

Vul het juiste voornaamwoord in:

The students ______ passed the exam were very happy.

Slide 31 - Question ouverte

Vul het juiste voornaamwoord in:

The book ______ I borrowed from the library is fascinating.

Slide 32 - Question ouverte

Thanks for your attention!
Do you have any questions or feedback?

Slide 33 - Diapositive